Lesson 4: Pers-poss pronouns + 1.3 Speaking

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat zijn personal pronouns (persoonlijke voornaamwoorden)?

Slide 2 - Mind map

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.

Slide 3 - Slide

PERSONAL PRONOUNS

Persoonlijke voornaamwoorden zeggen iets over de persoon ( kan ook een ding of een dier zijn) die iets doet.

She is very sweet.
They are always late.
Why do you like him?

Let op! Voor dieren en dingen gebruiken wij it in enkelvoud! (Dit geldt niet voor meervoud)
The cat is cute. - It is cute

Slide 4 - Slide

Vul aan:
___ (ik) am 12 years old.
A
You
B
He
C
They
D
I

Slide 5 - Quiz

Vul aan:
My friends are always nice to ___ (hen).
A
you
B
us
C
them
D
me

Slide 6 - Quiz

Vul aan:
___ (zij) is late for school.
A
They
B
She
C
He
D
It

Slide 7 - Quiz

Vul aan:
___ (hij) is taller than ___ (mij).
A
he / me
B
we / I
C
she / him
D
you / us

Slide 8 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoord
(bijvoegelijk)

My (mijn)
Your (jouw)
His/Her/Its (zijn/haar/het)
Our (onze)
Your (jouw)
Their (hun)
Bezittelijke voornaamwoord
(zelfstandig)

Mine (van mij)
Yours (van jou)
His/Hers (van hem/van haar)
Ours (van ons)
Yours (van jullie)
Theirs (van hen)

Slide 9 - Slide

Are ___ (we) going to play soccer with ___ (haar)?
A
you / him
B
we / her
C
I / it
D
they / us

Slide 10 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).

That is my bag.
That bag is mine.

Slide 11 - Slide

Voorbeelden
Dat is mijn tas.                     Haar verhalen zijn saai.  That is my bag.                    Her stories are boring.

Die auto is van ons.              Is dat van jou of mij?
That car is ours.                    Is that yours or mine?

Slide 12 - Slide

Dat is ons huis.
That is ... house
A
mine
B
us
C
your
D
our

Slide 13 - Quiz

Hun auto staat in brand.
... car is on fire.
A
theirs
B
our
C
his
D
their

Slide 14 - Quiz

Die trui is van haar!
That sweater is ...
A
hers
B
her
C
ours
D
its

Slide 15 - Quiz

They have just bought a new car.
The new cars is .....
A
hers
B
theirs
C
their
D
his

Slide 16 - Quiz

Worksheet
What?
Please make your grammar worksheet.
How?
You make your grammar worksheet alone.
Finished?
Learn the words on page 40 of your student book.

timer
10:00

Slide 17 - Slide

1.3 Speaking
What?
Please make 1.3 speaking (exercise 1 to 10) in your online book. 
How?
You make these exercises alone but your are allowed to talk about the exercises together.
Finished?
Finish 1.3 listening exercise 1 to 10. Learn the words on page 40 of your student book.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide