Startrekenen vooraf deel A en B oefenen boektoets

Startrekenen vooraf deel 1 en 2 oefenen boektoets
Vrijdag 29 april en maandag 22 april
1 / 31
next
Slide 1: Slide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with text slides.

Items in this lesson

Startrekenen vooraf deel 1 en 2 oefenen boektoets
Vrijdag 29 april en maandag 22 april

Slide 1 - Slide

Deel 1
Zonder rekenmachine
met kladpapier/uitrekenpapier

Slide 2 - Slide

Juiste getallen op de getallenlijn

250, 990 120

Slide 3 - Slide

Wat is meer?
1,8             1,87
2,101        2,10
7,51        7,450
9,9           9,10
110,809           111,4
4,11         4,103

Slide 4 - Slide

x sommen
x = groepjes van
5 x 3= 5 groepjes van 3
4 x 4 =
10 x 2 =

Slide 5 - Slide

Delen door
:
18: 2=
18 in 2 stukken verdelen
Hoe vaak past de 2 in de 18
Hoeveel groepjes van 2 kun je maken bij 18

Slide 6 - Slide

x sommen en : sommen
6 x 5=                                                   4 x 3=                                       6 x 6 =      30: 6 =                                                 12: 4 =                                       36: 6=                                                                  

Slide 7 - Slide

in een raster, onder elkaar zetten

d h t e , t h

Slide 8 - Slide

Joep koopt een bal van €12 en sneakers van €88. Hoeveel moet hij betalen?

Slide 9 - Slide

Esther koopt een broek van €85 en schoenen van €62 
Ze heeft een kortingsbon ter waarde van €29
Hoeveel blijft er nog over?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Hans koopt 5 potten jam van 300 gram
Hoeveel gram jam heeft Hans?

Slide 12 - Slide

Mohammed koopt 6 t-shirts van €35 euro per stuk. Hoeveel moet hij betalen?

Slide 13 - Slide

: sommen
deelsommen
100:10=                              35:6=
50:10=                                42:6=
40:10=                                15:3=
60:10=                                20:5=

Slide 14 - Slide

Job gaat naar de sportschool
Voor 5 lessen betaald hij 90 euro

Hoeveel moet hij per les betalen?

Slide 15 - Slide

Ongeveer of precies
Hoeveel moet Ömer ongeveer betalen?
€5,89 + €3,79 + €2,10 =

€6,98 + €1,05 + €1,99=

Slide 16 - Slide

Meer of minder
0,15    0,2
0,25      0,3
0,4      0,333
0,21       0,100

Slide 17 - Slide

afronden op een heel getal
6,4
1,73
5,5
7,32
2,89

Slide 18 - Slide

74 - 67 =
800 - 400 =
75 - 49 =
66 + 24= 

6x3=
9x5=
8x30=
54 + 67 =
300 + 400 =
39 + 43 =
66 - 24= 

24:8=
32:2=
64:4=

Slide 19 - Slide

Deel 2
Je mag een rekenmachine gebruiken
Weet je hoe de rekenmachine werkt?
Gebruik ook kladpapier/rekenpapier 

Slide 20 - Slide

Reken deze sommen uit met de rekenmachine
€6.749 + €567=
€567 + €333=
€456 + €321 =

Slide 21 - Slide

Yousef heeft €764 euro op zijn rekening staan. Hij haalt €584 van zijn rekening. Hoeveel € staat er nu op zijn rekening?

Slide 22 - Slide

Thijs en Ruben kopen 32 dozen met in elke doos 20 snoepjes. Hoeveel snoepjes hebben zij?

Slide 23 - Slide

Hans volgt kooklessen voor 16 lessen moet hij €451 betalen. Hoeveel moet Hans per kookles betalen?

Slide 24 - Slide

Marian koopt een boek van €21,95 en een pen van €3,65
Hoeveel moet zij betalen?

Slide 25 - Slide

Teun heeft een plank van 2,20 meter lang. Hij zaagt er een stuk van 0,4 meter vanaf. Hoeveel meter plank blijft erover?

Slide 26 - Slide

Marije koopt 6 blikken verf. In een verfblik zit 0,55 liter verf. Hoeveel liter verf koopt Marije?

Slide 27 - Slide

Er staan 5 flessen cola op tafel van 1,5 liter.
Hoeveel liter cola staat er op tafel?

Slide 28 - Slide

1 fles Cola van 1, 5 liter wordt verdeeld over 5 glazen. Hoeveel liter gaat er in elk glas?

Slide 29 - Slide

Er komen 105 mensen naar de bootverhuur. Zij willen allemaal bootje varen. Er kunnen 15 personen in één boot. Hoeveel boten moeten zij huren?

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide