wk 16 télécours

formatieve toets
dinsdag 21 april
digitaal, via de meet

inhoud: 
  • leestoets
  • vocabulaire p. 62 en 63 + diverse oefeningen
  • werkwoorden mettre, prendre, devoir alle tijden (oef 9/10)
  • impératif (oef 11, 12)
  • pronom personnel (oef 25 t/m 27)
  • delend lidwoord (oef28 t/m 30) 
  • alle overige oefeningen die genoemd zijn in de planner
  • Gebruik grammaticatrainer in d'accord

le petit Nicolas, leesboekje. Als we weer op school zijn komt daar een SO over
Vocabouge zelf bijhouden volgens planner!! Woorden worden volgend jaar weer getoetst en heb je nodig bij je examen.

1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

formatieve toets
dinsdag 21 april
digitaal, via de meet

inhoud: 
  • leestoets
  • vocabulaire p. 62 en 63 + diverse oefeningen
  • werkwoorden mettre, prendre, devoir alle tijden (oef 9/10)
  • impératif (oef 11, 12)
  • pronom personnel (oef 25 t/m 27)
  • delend lidwoord (oef28 t/m 30) 
  • alle overige oefeningen die genoemd zijn in de planner
  • Gebruik grammaticatrainer in d'accord

le petit Nicolas, leesboekje. Als we weer op school zijn komt daar een SO over
Vocabouge zelf bijhouden volgens planner!! Woorden worden volgend jaar weer getoetst en heb je nodig bij je examen.

Slide 1 - Slide

impératif

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Laten we werken!

Slide 4 - Open question

Schiet op! (se dépêcher)

Slide 5 - Open question

Kom! (tegen een kind)

Slide 6 - Open question

Komt allen! ____ tous!

Slide 7 - Open question

Ww op -ir:
De uitgang van de nous-vorm is?

Slide 8 - Open question

Ww op -ir:
uitgang van de vous-vorm is?

Slide 9 - Open question

Laten we dit werk afmaken!
_______ ce travail! (gebruik finir)

Slide 10 - Open question

werkwoorden mettre, prendre, devoir alle tijden (oef 9/10)

Slide 11 - Slide

Het werkwoord mettre
klik op deze link

Slide 12 - Slide

Het werkwoord prendre
klik op deze link

Slide 13 - Slide

Het werkwoord devoir
klik op deze link

Slide 14 - Slide

Où tu ______ mon portable? (mettre, p.c.)

Slide 15 - Open question

Comme dessert, nous _______ une crème brûlée. (prendre p.c.)

Slide 16 - Open question

Il ______ faire ses devoirs. (devoir, p.c.)

Slide 17 - Open question

verbuga compétition: ga naar deze link
Kies daar spel nummer 7650/ devoir mettre prendre havo 4. 
Vul alleen je naam is en ga dit een aantal keren spelen.
Ik kan terugzien wat jullie hebben gedaan. Ik ben benieuwd!

Slide 18 - Slide

delend lidwoord
du
de la
de l'
des
na een woord van hoeveelheid of ontkenning: de / d

Slide 19 - Slide

0

Slide 20 - Video

samengevat
delende lidwoorden gebruik je bij ontelbare of onbepaalde hoeveelheden
In het Nederlands vertalen/gebruiken we dit niet

de vormen zijn:

du (poulet)
de la (viande)
de l' (eau)
des (frites)

Na een woord van hoeveelheid of ontkenning gebruik  je:  de/d'

Je ne mange des chips / je ne mange pas de chips/ je mange un sachet de chips

Slide 21 - Slide

Ma mère préfère boire _____ eau (v).
A
du
B
de la
C
de l'
D
de

Slide 22 - Quiz

Je voudrais acheter _____ coca (m).
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 23 - Quiz

Le prof boit beaucoup ____ café (m).
A
du
B
de la
C
de l'
D
de

Slide 24 - Quiz

Moi, je ne bois jamais ____ café (m).
A
du
B
de la
C
de l'
D
de

Slide 25 - Quiz

0

Slide 26 - Video

Pronom personnel I
le 
la 
l'
les

Je vervangt hiermee dus een lijdend voorwerp

exemple: 
Je regarde un film.  (wat bekijk je? de film = lijd vw)
Je le regarde

Slide 27 - Slide

Tu vois la fille? Oui, je ___ vois.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 28 - Quiz

Je veux donner un cadeau.

Vervang het lijdend voorwerp met een pronom personnel

Slide 29 - Open question

Pronom personnel II
me, m'
te, t'
lui
nous
vous
leur

Je vervangt hiermee dus een meewerkend voorwerp
exemple: J'ai donné un cadeau à ma mère.  (aan wie? aan mijn moeder. )
je lui ai donné un cadeau.

Slide 30 - Slide

0

Slide 31 - Video

Tu ressembles à ta mère?
A
Tu la ressembles?
B
Tu lui ressembles.

Slide 32 - Quiz