Medewerkers worden betrokken bij besluitvorming in een organisatie. Medewerkers krijgen de ruimte om zich te ontwikkelen en de onderlinge relatie is belangrijk. Van welke organisatiecultuur is hier sprake en leg je antwoord?
A
machtscultuur
B
personencultuur
C
taakcultuur
D
geen van allen
1 / 37
next
Slide 1: Quiz
LeidinggevenMBOStudiejaar 4
This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Medewerkers worden betrokken bij besluitvorming in een organisatie. Medewerkers krijgen de ruimte om zich te ontwikkelen en de onderlinge relatie is belangrijk. Van welke organisatiecultuur is hier sprake en leg je antwoord?
A
machtscultuur
B
personencultuur
C
taakcultuur
D
geen van allen
Slide 1 - Quiz
Uit welke elementen bestaat meestal een organisatiecultuur?
A
Normen en waarden, rituelen & uitingen
B
Uitingen, bewijsdrang & respect
C
Respect, rituelen & normen en waarden
D
Overtuigingen, respect & bewijsdrang
Slide 2 - Quiz
Het aantal directe medewerkers aan wie een manager leidinggeeft is?
A
Span of control
B
Scope of control
C
Depth of control
Slide 3 - Quiz
Lotte werkt als personeelsadviseur bij een groothandel. Deze groothandel is een lijn-staforganisatie vanuit dit perspectief is Lotte een
A
lijn - staf functionaris
B
lijnfunctionaris
C
staffunctionaris
D
adviesfunctionaris
Slide 4 - Quiz
Wat voor bevoegdheden hebben staffunctionarissen binnen een organisatie
A
zowel lijn- als adviesbevoegdheden
B
zowel functionele als lijnbevoegdheden
C
alleen adviesbevoegdheden
Slide 5 - Quiz
Wie draagt bij aan het geld wat een bedrijf verdient?
A
Lijnfunctionaris
B
Staffunctionaris
Slide 6 - Quiz
Hoe heet de organisatiestructuur waarbij elke medewerker slechts één chef kent?
A
lijnorganisatie
B
lijn-staforganisatie
C
projectorganisatie
D
matrixorganisatie
Slide 7 - Quiz
Wat laat de horizontale lijn in een organogram zien?
A
de communicatielijnen in een organisatie
B
het onderscheid tussen de verschillende afdelingen
C
de rangorde in functies
D
medewerkers die op hetzelfde niveau in de organisatie werkzaam zijn
Slide 8 - Quiz
Wat is een M-indeling?
A
indeling v.d. organisatie naar geleverde product of diens
B
indeling v.d. organisatie naar doelgroep of markt
C
indeling v.d. organisatie naar functie
D
indeling v.d. organisatie naar geografisch gebied
Slide 9 - Quiz
Een bedrijf heeft 2 directeuren, 3 managers, 8 afdelingsmanagers, 17 teamleiders en 340 medewerkers.
A
depth of control = 3
B
depth of control = 4
C
depth of control = 5
D
depth of control = 6
Slide 10 - Quiz
Wat zijn verantwoordelijkheden?
A
inhoud van je werk
B
handelingen en beslissingen die je mag nemen
C
waar je voor moet zorgen en waar je op aangesproken kunt worden
D
alle drie de antwoorden zijn goed
Slide 11 - Quiz
Het linking pin model, is een model waarin organisaties verdeeld zijn in werkgroepen die verbonden zijn door leden die in meerdere groepen zitting nemen
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Wat stel je eerst op: een strategische doelstelling of een operationele doelstelling?
A
strategisch
B
operationeel
Slide 13 - Quiz
Binnen zes maanden moet 60% van de potentiële kopers met een commerciële actie van ons bedrijf hebben kennisgemaakt. Dit is een voorbeeld van een:
A
Tactische doelstelling
B
Operationele doelstelling
C
Strategische doelstelling
Slide 14 - Quiz
Wat houdt een SMART-doel in?
A
Slimme doelen
B
Doelen die je evalueert
C
Specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden
D
Snel, mooi, artistiek, reuze leuk en top!
Slide 15 - Quiz
Een producent van make up krijgt de vraag om naast het standaardassortiment ook natuurlijke make up te produceren. Op welk managementniveau moet hierover worden beslist?
A
Operationeel, want daar wordt bepaald wat er wordt verkocht.
B
Tactisch, want daar wordt bepaald hoeveel afnemers organisatie kan bedienen
C
Strategisch, want daar wordt bepaald of er een andere markt kan worden benaderd.
Slide 16 - Quiz
De Wet van Maier impliceert dat beleid van goede kwaliteit moet zijn en gedragen moet worden door medewerkers
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
Er wordt een nieuwe afdeling gestart. Jij als manager maakt afspraken met de teamleden over de werkzaamheden. In welke fase van de PDCA-cyclus gebeurt dit?
A
PLAN
B
DO
C
CHECK
D
ACT
Slide 18 - Quiz
Wat voor communicatie is dit?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie
C
Goede communicatie
D
Ondersteunende communicatie
Slide 19 - Quiz
Als je voor de televisie zit, is dit eenzijdige communicatie of tweezijdige communicatie?
A
eenzijdige communicatie
B
tweezijdige communicatie
Slide 20 - Quiz
Schriftelijke communicatie is een vorm van non-verbale communicatie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quiz
Verbale communicatie is veel belangrijker dan non-verbale communicatie
A
nee
B
ja
Slide 22 - Quiz
Elke deelnemer kan rechtstreeks met anderen communiceren, welke communicatiestructuur is dat?
A
y - structuur
B
kettingstructuur
C
cirkelstructuur
D
Bilastructuur
Slide 23 - Quiz
Wat is de juiste volgorde om structuur aan te brengen bij een gesprek?
De ander krijgt het gevoel dat je geïnteresseerd bent
B
Met deze techniek houd je het gesprek opgang
C
Het helpt je om achter het echte verhaal of de vraag van de ander te komen
D
Het kost alleen maar extra tijd en het heeft geen doel
Slide 26 - Quiz
Wat is een conflictaanjager?
A
Goed naar een ander luisteren
B
Oogcontact maken
C
Stil zijn als de ander spreekt
D
Persoonlijk worden
Slide 27 - Quiz
wat is een conflict?
A
Een situatie waarin twee of meer mensen tegengestelde opvattingen, belangen of behoeften hebben
B
luidruchtige woordenwisseling, vechten voor eigen gelijk. Je bent kwaad
C
Bijna ruzie maken met elkaar, doordat je anders ergens over denkt
D
een gevecht waar verschillende mensen bij betrokken zijn.
Slide 28 - Quiz
De supermarktmanager van de jumbo wil persé dat alle afdelingschefs van zijn filiaal minimaal 2 avonden per week werken. Hij besluit die regel door te voeren ondanks de onenigheid die ontstaan is met zijn chefs. Hij vindt dat ze niet zo moeten zeuren. Welke conflicthanteringsstijl pas de manager hier toe?
A
Vermijden/Terugtrekken
B
Forceren/Doordrukken
C
Compromis zoeken
D
Aanpassen/Gladstrijken
Slide 29 - Quiz
Een constructief gevolg van een conflict is....
A
Positief voor een onderneming
B
Negatief voor een onderneming
Slide 30 - Quiz
Wat is je referentiekader?
A
Alles wat je van en aan elkaar leert
B
Technieken om met elkaar in gesprek te kunnen gaan
C
Hoe jij naar de werkelijkheid kijkt hangt af van jou. Het is de bril waarmee je naar de wereld kijkt
D
communicatieve vaardigheden om jezelf duidelijk te uiten naar anderen
Slide 31 - Quiz
Het ontwikkelen van nieuwe ideeën past in een.....
A
oriënterend overleg
B
besluitvormend overleg
C
probleemoplossend overleg
D
instruerend overleg
Slide 32 - Quiz
Waar leg je de te bespreken vergaderpunten vast?
A
in het vergaderreglement
B
in de notulen
C
in de agenda
D
in het verslag
Slide 33 - Quiz
De volgende onderwerpen passen het beste in een ..... financiële resultaten, personeelsbeleid, commerciële activiteiten
A
werkoverleg
B
bilateraal overleg
C
informeel overleg
D
managementoverleg
Slide 34 - Quiz
BOB in het BOB-model staat voor:
A
beeldvorming, oordeelsvorming, besluitvorming
B
bewust onbeschonken bestuurder
C
beslissen, oordelen, bespreken
Slide 35 - Quiz
Als iedereen het eens is met een besluit, noemen we dat een....
A
minderheidsbesluit
B
consensus besluit
C
autoritair besluit
D
unaniem besluit
Slide 36 - Quiz
Wat vond je van het gebruik van deze quiz in lesson up?