Doel: Je weet wanneer je de past simple en e present perfect moet gebruiken.
Je kunt goede Engelse zinnen maken (woordvolgorde)
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1-4
This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Grammar
Boek 2/3
10.1 past simple, present perfect
11.1 wordorder
Doel: Je weet wanneer je de past simple en e present perfect moet gebruiken.
Je kunt goede Engelse zinnen maken (woordvolgorde)
Slide 1 - Slide
Past simple/ present perfect
De verleden tijd (past simple) en de voltooid tegenwoordige tijd (present perfect) worden zowel in het Engels als Nederlands gebruikt. Maar er zijn verschillen.
Ik heb haar gisteren gezien. (voltooid tegenwoordige tijd)
I saw her yesterday. (past simple) Nooit: I have seen her yesterday. (present perfect)
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
I _____ (to know) Karim and Ahmed since I _____ (to be) a child.
Slide 16 - Open question
Between 2014 and 2016 the company _____(to upgrade) all its computers and software.
Slide 17 - Open question
We _____ (to live) in London for some time. We really like it here.
Slide 18 - Open question
Oh no! I _____ (to lose) my new smartphone!
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Slide
De woordvolgorde in een schema:
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
We
a present
gave
to our friend
at her birthday
Slide 26 - Drag question
Darnell
eaten
has
just now
the hotdog
Slide 27 - Drag question
?
did
in the cinema
you
see that film
Slide 28 - Drag question
at work
designed
for safety
these rules
were
Slide 29 - Drag question
Zet het bijwoord op de juiste plek: This is the best helmet. (definitely)
Slide 30 - Open question
Zet het bijwoord op de juiste plek: We took the bus. (regularly)
Slide 31 - Open question
Zet het bijwoord op de juiste plek: Could you check her pulse? (possibly)
Slide 32 - Open question
Zet het bijwoord op de juiste plek: You shouldn't interrupt me. (always)
Slide 33 - Open question
Opdrachten
Boek 2/3
10.1 past simple, present perfect + 11.1 wordorder