Oefentoets Thema 1: Economie en Geld

OEFENTOETS
Thema 1: Economie en Geld
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

OEFENTOETS
Thema 1: Economie en Geld

Slide 1 - Slide

Geef een voorbeeld van een primaire behoefte

Slide 2 - Open question

Geef een voorbeeld van een secundaire behoefte

Slide 3 - Open question

Geef de juiste drie soorten inkomens:
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Incidenteel inkomen
D
Overdrachtsinkomen

Slide 4 - Quiz

Wat zijn dagelijkse uitgaven?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet

Slide 5 - Quiz

Wat zijn incidentele uitgaven?

Slide 6 - Open question

Jim verdient € 23 euro per week. Hoeveel verdient hij per maand?

Slide 7 - Open question

Brendan heeft € 1.400,- op een spaarrekening bij een bank staan. Na een jaar krijgt hij € 35,00 aan rente. Hoeveel procent rente krijgt Brendan?

Slide 8 - Open question

Op welke manier kan het opstellen van een begroting helpen bij het oplossen van geldproblemen? Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Open question

Wat zijn voorbeelden van Giraal geld?
A
Creditcard
B
Betaalpas
C
Biljetten
D
iDeal

Slide 10 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van Chartaal geld
A
Incasso
B
50 euro biljet
C
10 eurocent munt
D
Pinpas

Slide 11 - Quiz

Geldfuncties
Niki zit in havo 3 en werkt in de zomervakantie bij de H&M-winkel in Breda.
Per uur verdient Niki € 5 bruto (a). Netto houdt ze € 4,50 per uur over (b),
zodat ze bij 40 uur werken 40 × € 4,50 = € 180 (c) per week zal ontvangen.
Hiervan zet ze € 150 op een spaarrekening (d). De rest maakt Niki op aan
uitgaan (e). Ze spaart voor een fel begeerde auto, die ze over 3 maanden
wil kopen. Deze staat nu te koop voor € 1.000 (f).

De functie bij (c) is ........ en bij (d) is ........ .

A
c = ruilmiddel en d = spaarmiddel
B
c = rekenmiddel en d = spaarmiddel
C
c = spaarmiddel en d = spaarmiddel
D
c = spaarmiddel en d = spaarmiddel

Slide 12 - Quiz

Wat zijn de drie spaarmotieven?

Slide 13 - Open question

Welke organisatie regelt alles omtrent de Euro?
A
De Wereldbank
B
De Nederlandsche bank
C
De Europese Centrale Bank
D
De ING

Slide 14 - Quiz

Incidentele uitgaven
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Benzine
Brood
Een nieuwe fiets
Hagelslag
Netflix abonnement
Meubels
Reparatie keuken
Wegenbelasting
Huur

Slide 15 - Drag question

Esmee ontvangt 1,3% rente op haar spaarrekening. Er staat nu € 1.798,- op.

Bereken hoeveel rente zij krijgt over dit bedrag na één jaar.

Slide 16 - Open question

De inwoners van Hongarije hebben samen in totaal € 121 miljard inkomen. Hongarije heeft 9,8 miljoen inwoners.

Bereken het gemiddelde inkomen per inwoner van Hongarije.

Slide 17 - Open question

Geef een voorbeeld van een schaars product

Slide 18 - Open question

Geef een voorbeeld van een vrij product

Slide 19 - Open question

Bedragen in hele euro’s mag je op drie manieren noteren: € 5, € 5,00 of € 5,-
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

De hoogte van je tegoed op een betaalrekening noem je het saldo.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Het grootste deel van het betalingsverkeer loopt tegenwoordig via chartaal geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Een van de drie hoofdtaken van de DNB is prijsstabiliteit.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Melissa krijgt in de uitverkoop 5% korting op de aanschaf van een haarföhn. Ze betaalt nu slechts € 39,90. Hoeveel is de prijs van de föhn zonder korting?

Slide 24 - Open question

Roos loopt in de stad en ziet een leuk truitje hangen. De winkel heeft nu uitverkoop: alle kleding 33% korting. Het truitje kost normaal € 39,50. Ze betaalt met een briefje van 20 euro en een van 10 euro. Hoeveel krijgt Roos terug?

Slide 25 - Open question

Kinder-
toeslag
Bijstands-
uitkering
Huur-
opbrengst
Rente
Winst
Inkomen in natura
Salaris
Je ontvangt 0,2% over je spaargeld
Zelfstandige (heeft een eigen bedrijf)
Je krijgt een kerstpakket
Medewerker bij een administratiekantoor
Eigenaar van woningen
Alleenstaande moeder
Man die geen werk heeft

Slide 26 - Drag question

Veerle heeft € 240 geleend van haar vriendin Famke.
Na een jaar betaalt zij volgens afspraak € 260 terug.
Hoeveel procent rente heeft Veerle betaald?
Rond je antwoord af op één decimaal.

Slide 27 - Open question

EINDE TOETS
Thema 1: Economie en Geld

Slide 28 - Slide