Opdracht Maak samen oefening 29 tot en met 32 in je werkboekje.
Met wie? Maak de oefeningen met de klasgenoot naast je.
Hoe? Geef om de beurt antwoord. Schrijf hetzelfde antwoord op. Tijd? ____ minuten.
Hulp? De docent loopt rondes (met de klok mee).
Klaar? Bedenk extra zinnen en schrijf die op de achterkant.
Controle? Lever het werkboekje in. De docent kijkt het na.