B1A 26 maart nwg

Nederlands

B1A
27 maart
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Nederlands

B1A
27 maart

Slide 1 - Slide

LEESBOEK!
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Slide

GROEP 1
GROEP 2
Hondje blaft
Baby lief
Snoepje lekker
Auto rijdt
Vuurtje brandt
Vuurtje warm

Slide 4 - Drag question

Vuurtje brandt/warm
Het vuurtje brandt.      (groep 1)
Het vuurtje is warm.  (groep 2)

Slide 5 - Slide

Het vuurtje is warm
Het vuurtje                      is                               warm

Is koppelt

koppelwerkwoord

Slide 6 - Slide

het naamwoordelijk gezegde
  • Hoort bij ZINSONTLEDING (ZD)
  • Als het ow in de zin niks doet, maar iets is, dan heb je te maken met een nwg
    --> 
    Als het ow in de zin wel iets doet (actie/handeling), dan heb je te maken met een werkwoordelijk gezegde (wwg)

  • Er staat een kww in de zin bij een nwg!

  • Het nwg bestaat uit twee onderdelen
    - alle werkwoorden in de zin (= werkwoordelijk deel --> WD)
    - het zinsdeel dat aangeeft wat het ow is (= naamwoordelijk deel --> ND)


timer
3:00

Slide 7 - Slide

Voorbeelden
Frenkie de Jong is een goede voetballer.
  • WD = is
  • ND = een goede voetballer (Wat is Frenkie de Jong?)

Maan schijnt heel erg succesvol te zijn geweest het afgelopen jaar. 
  • WD = schijnt te zijn geweest
  • ND = heel erg succesvol (Wat schijnt Maan te zijn geweest?)



Slide 8 - Slide

Maan schijnt heel erg succesvol te zijn geweest het afgelopen jaar. 


verschil....

De maan schijnt fel vannacht
wwg = schijnt

Slide 9 - Slide

Maken
Cursus 5 - Grammatica
paragraaf 7 - nwg
Paragraaf 9 - MV
(paragraaf 5 - LV af??)

Maak minimaal 3 opdrachten per paragraaf, volg de leerroute. 

Slide 10 - Slide

NWG (2)
Neem je aantekening van vorige week nog even door. We gaan zo kijken wat je hebt onthouden!

Slide 11 - Slide

Uit hoeveel onderdelen bestaat een naamwoordelijk gezegde?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 12 - Quiz







(1) Een werkwoordelijk deel (WD): alle werkwoorden in de zin
(2) En een naamwoordelijk deel (ND): het zinsdeel dat de eigenschap van het onderwerp aangeeft.

Slide 13 - Slide

Het kww en het nwg hebben niets met elkaar te maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Dat is wel waar,
want als jij taalkundig (= woordsoorten) hebt vastgesteld dat er een koppelwerkwoord in de zin staat ...



Dan heb je bij redekundig ontleden altijd dat een een nwg in de zin staat!

Slide 15 - Slide

Dus alleen wanneer er een vorm van een van de negen koppelwerkwoorden in de zin staat, kan er dus überhaupt een nwg in de zin staan?
A
Ja!
B
Nee!

Slide 16 - Quiz

Je mag ze dus nog steeds niet vergeten...
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen 
heten
dunken
voorkomen

Slide 17 - Slide

Mevrouw Jacobs is naar de tandarts geweest.
A
NWG
B
WWG

Slide 18 - Quiz

Geen nwg
Als 'zijn' betekent zich ergens bevinden is het geen kww en dus geen nwg. 


          ow                wg                             wg                   
/ Mevrouw Jacobs/ is / bij de tandarts/ geweest./

Slide 19 - Slide

De toets Nederlands schijnt erg makkelijk te worden.
A
NWG
B
WWG

Slide 20 - Quiz

Wat is het WD? (zet geen komma's)

De toets Nederlands schijnt erg makkelijk te worden.

Slide 21 - Open question

Wat is het ND?

De toets Nederlands schijnt erg makkelijk te worden.

Slide 22 - Open question

Pak je huiswerk (opdr. 1) erbij! blz. 119
Microfoon moet aan kunnen. 

Slide 23 - Slide

Opdracht 1
1. Voor haar leeftijd blijft Daniëla nog altijd vrij klein. 
  • Ow = Daniëla
  • WD = blijft
  • ND = erg klein


2. Dat verhaal van Melinde komt me erg bekend voor. 
  • Ow = Dat verhaal van Melinde
  • WD = komt voor
  • ND = erg bekend

Slide 24 - Slide

Opdracht 1
3. Aan het eind van groep 8 bleek de Cito-toets behoorlijk pittig voor Elsie
  • Ow = de Cito-toets
  • WD = bleek
  • ND = behoorlijk pittig

4. Is de Braziliaan Pelé volgens velen de beste voetballer aller tijden? 
  • Ow = de Braziliaan Pelé
  • WD = is
  • ND = de beste voetballer aller tijden

Slide 25 - Slide

Opdracht 1
5. In het begin lijken de deelnemers aan deze quiz altijd een beetje verlegen. 
  • Ow = de deelnemers aan deze quiz
  • WD = lijken
  • ND = een beetje verlegen



6. Een iPad dunkt me voor een student een bijzonder nuttig verjaardagscadeau. 
  • Ow = Een iPad
  • WD = dunkt
  • ND = een bijzonder nuttig verjaardagscadeau

Slide 26 - Slide

Het huiswerk ging:
A
Heel goed!
B
Prima
C
Oke, maar ik snap wat ik fout heb gedaan
D
Nog niet zo goed als ik zou willen

Slide 27 - Quiz

Aanvulling aantekening NWG
  • In een NWG staat nooit een lijdend voorwerp


NWG
WWG
OW
doet niets, is iets
doet iets (actie, handeling)
Werkwoorden benoem je als
WD 
WG
LV mogelijk?
Nee
Ja
Bij taalkundig ontleden staat er in deze zin een (werkwoordsoort)
KWW
ZWW
timer
3:00
Klaar met het overnemen van de aantekening? 
Huiswerk = opdr. 2 en 3 (blz. 119)

Slide 28 - Slide

Aan de slag!
Huiswerk voor morgen = opdr. 3 (blz. 119)

Tip
- Kijk eerst naar de werkwoorden in de zin
     1) staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin?
         Nee = wwg
         Ja = ga naar stap 2
     2) Doet het ow iets? Ja = wwg
         Doet het ow niets / is het iets? Ja = nwg

Succes!

Slide 29 - Slide

NWG (3)
Neem je aantekening van de vorige les nog even door. We gaan zo kijken wat je hebt onthouden!

Slide 30 - Slide

Frank de Boer heeft de selectie voor het Nederlands elftal bekendgemaakt.
A
NWG
B
WWG

Slide 31 - Quiz

Frenkie de Jong is als middenvelder geselecteerd.
A
NWG
B
WWG

Slide 32 - Quiz

Wout Weghorst zal de nieuwe spits in het elftal worden.
A
NWG
B
WWG

Slide 33 - Quiz

Wout Weghorst zal de nieuwe spits in het elftal worden.
WD?

Slide 34 - Open question

Wout Weghorst zal de nieuwe spits in het elftal worden.
ND?

Slide 35 - Open question

In een NWG kan een lijdend voorwerp staan.
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quiz

Huiswerk bespreken
Opdracht 2 (blz. 119)

Slide 37 - Slide

Opdracht 2
1. Voor beroepssporters moet hun werk wel hun belangrijkste hobby zijn. 
  • Ow = hun werk
  • WD = moet zijn
  • ND = hun belangrijkste hobby


2. De boeken van Carry Slee zijn bij kinderen enorm populair. 
  • Ow = De boeken van Carry Slee
  • WD = zijn
  • ND = enorme populair

Slide 38 - Slide

Opdracht 2
3. Noah schijnt later graag een bekende acteur te willen worden
  • Ow = Noah
  • WD = schijnt te willen worden
  • ND = een bekende acteur


4. Zou die speelfilm over de Zeeuwse watersnoodramp inderdaad zo spannend zijn?
  • Ow = die speelfilm over de Zeeuwse watersnoodramp
  • WD = zou zijn
  • ND = zo spannend

Slide 39 - Slide

Opdracht 2
5. Na een zware nederlaag kunnen spelers dagenlang teneergeslagen blijven. 
  • Ow = spelers
  • WD = kunnen blijven
  • ND = teneergeslagen


6. Zo ervaren als deze sprinter zullen volgens mij weinig atleten worden. 
  • Ow = weinig atleten
  • WD = zullen worden
  • ND = zo ervaren als deze sprinter

Slide 40 - Slide

Pak je huiswerk (opdr. 3) erbij! blz. 119
Microfoon moet aan kunnen. 

Let op: de pv is onderstreept in WG/WD

Slide 41 - Slide

Opdracht 3
1. Nederlanders besteden het grootste deel van hun vrije tijd (zo'n 21 uur) aan mediagebruik. 
  • OW: Nederlanders
  • WG: besteden

2. Daarbinnen zijn vooral televisiekijken en internetten populair.
  • OW: televisiekijken en internetten
  • WD: zijn
  • ND: populair

3. Het onderhouden van sociale contacten is een goede tweede. 
  • OW: het onderhouden van sociale contacten
  • WD: is
  • ND: een goede tweede

Slide 42 - Slide

Opdracht 3
4. Wel neemt de tijd daarvoor al geruime tijd af. 
  • OW: de tijd
  • WG: neemt af



5. Recreatie wordt daarentegen een belangrijker vorm van vrijetijdsbesteding. 
  • OW: recreatie
  • WD: wordt
  • ND: een belangrijker vorm van vrijetijdsbesteding

Slide 43 - Slide

Opdracht 3
6. Hierbij moet je denken aan uitstapjes, sport- en cultuurdeelname en hobby's. 
  • OW: je
  • WG: moet denken 



7. Ten slotte blijken veel Nederlanders als vrijwilliger of kerklid actief te zijn. 
  • OW: veel Nederlanders
  • WD: blijken te zijn
  • ND: actief

Slide 44 - Slide

Maak opdracht 12 (blz. 252)






Klaar? Huiswerk = opdracht 4 (blz. 119)
timer
5:00

Slide 45 - Slide

Opdracht 12 (blz. 252)
  1. Wd = heet, ND = milieuvriendelijk
  2. Wd = bleven, ND = erg hoog
  3. Wd = blijkt, ND =  Kevins zus
  4. WD = schijnt, ND = volstrekt overbodig
  5. WD = wordt, ND = de nieuwe wereldkampioen
  6. WD = is, ND = erg bekend

Slide 46 - Slide

Aan de slag!
Huiswerk voor de volgende les = opdr. 4 (blz. 119)

Tip
- Kijk eerst naar de werkwoorden in de zin
     1) staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin?
         Nee = wwg
         Ja = ga naar stap 2
     2) Doet het ow iets? Ja = wwg
         Doet het ow niets / is het iets? Ja = nwg

Succes!

Slide 47 - Slide

NWG (3)
Huiswerk: opdr. 4 (blz. 119)

Slide 48 - Slide

Tussenopdracht
Pak opdracht 4 erbij en benoem van iedere zin de werkwoordsoorten



Vb. 
1: werden = hww, achtergelaten = zww

timer
5:00

Slide 49 - Slide

Benoem de werkwoordsoorten
  1. werden = hww, achtergelaten = zww
  2. is = hww, gebleven = kww
  3. waren = hww, aan het knabbelen = zww
  4. bleven = hww, slapen = zww
  5. bleek = hww, te kunnen = hww, spinnen = zww
  6. Waren = kww
  7. werd = hww, opgesloten = zww
  8. bleken = kww

Slide 50 - Slide

Opdracht 4 (huiswerk)
  • 1. Ow = Klein Duimpje en zijn broers
  • Wg = werden achtergelaten

  • 2. Ow = Sneeuwwitje
  • Wd = is gebleven
  • Nd = de verzorgster van de zeven dwergen

  • 3. Ow = de twee kinderen
  • Wg = waren aan het knabbelen

Slide 51 - Slide

Opdracht 4 (huiswerk)
  • 4. Ow = Doornroosje en de andere kasteelbewoners
  • Wg = bleven slapen


  • 5. Ow = De molenaarsdochter
  • Wg = bleek te kunnen spinnen


  • 6. Ow =  Hans en Grietje
  • Wd = waren
  • Nd = een tweeling

Slide 52 - Slide

Opdracht 4 (huiswerk)
  • 7. Ow = Rapunzel
  • Wg = werd opgesloten





  • 8. Ow = haar stiefzusters
  • Wd = bleken
  • Nd = erg jaloers

Slide 53 - Slide

Aan de slag! 
  • Huiswerk voor donderdag: startopdracht (blz. 148) 
  • en werken aan je Pecha Kucha

Slide 54 - Slide