Les 18 Discussie

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoel
  • Oefeningen om je woordenschat uit te breiden 😎
  • Aan het einde van de les;
    - kan je deelnemen aan een discussie.
    - kan je tips en tops geven aan klasgenoten.

Slide 2 - Slide

Wat betekent aansprakelijk?
A
Verantwoordelijk voor iets, vooral als iets misgaat.
B
Verantwoordelijk voor iets waar je geen invloed op hebt
C
Betekent dat je altijd verantwoordelijk bent voor alles wat gebeurt.
D
Betekent dat je altijd ontslagen wordt bij een fout.

Slide 3 - Quiz

Wat betekent adviseren?
A
Het vernietigen of afwijzen van iets.
B
Iemand een goed advies geven.
C
Het beperken van mogelijkheden.
D
Eenzijdig besluit nemen.

Slide 4 - Quiz

Wat betekent direct?
A
Op de lange termijn.
B
Betekent in de toekomst.
C
Vertraagde actie.
D
Meteen, zonder wachten.

Slide 5 - Quiz

Wat betekent horizontaal?
A
Van boven naar beneden.
B
In een cirkel.
C
Van links naar rechts.
D
Een schuine lijn.

Slide 6 - Quiz

Wat betekent onderscheiden?
A
Het veranderen van de aard van iets.
B
Betekenen dat je iets afwijst.
C
Het vermengen van iets.
D
Het verschil zien tussen dingen of mensen.

Slide 7 - Quiz

Wat betekent praktijk?
A
Wat je doet in het echte leven of de werkplek zelf.
B
Simpelweg proberen zonder enige expertise of planning.
C
Het herhalen van wat je al weet, zonder verbetering.
D
Iets wat maar één keer plaatsvindt.

Slide 8 - Quiz

Wat betekent restant?
A
Iets dat altijd klein is.
B
Betekent uitsluitend een fysiek object.
C
Wat overblijft van iets, wat niet gebruikt is.
D
Betekent iets dat geen waarde heeft.

Slide 9 - Quiz

Wat betekent specialiseren?
A
Automatisch een expert worden.
B
Betekent dat je alles weet over een onderwerp.
C
Betekent dat je stopt met leren of je niet verder ontwikkelen.
D
Je ergens heel goed in gaan worden.

Slide 10 - Quiz

Wat betekent suggestie?
A
Is iets dat je verplicht moet doen.
B
Iets dat altijd uitgevoerd moet worden.
C
Een idee of voorstel voor iets.
D
Zijn gedwongen keuzes.

Slide 11 - Quiz

Wat betekent uitdaging?
A
Iets wat geen inspanning vergt.
B
Iets moeilijks dat je probeert te bereiken.
C
Een gemakkelijke taak die iedereen kan doen.
D
Een situatie die je altijd direct kunt oplossen zonder problemen.

Slide 12 - Quiz

Wat betekent verklaren?
A
Uitleggen of duidelijk maken.
B
Iets ontkennen.
C
Het aanvaarden van iets zonder verzet.
D
Betekent iets laten ontstaan.

Slide 13 - Quiz

Wat betekent vertonen?
A
Betekent iets niet laten zien.
B
Betekent iets niet aandacht geven of het niet belangrijk vinden.
C
Iets in de war brengen of verwisselen.
D
Laten zien of ergens tonen.

Slide 14 - Quiz

Wat betekent aanduiden?
A
Niet veranderen of aanpassen
B
Agressief benaderen.
C
Iets aanwijzen of aangeven.
D
Betekent bedekken of camoufleren.

Slide 15 - Quiz

Wat betekent beperken?
A
Betekent niet vrijlaten.
B
Betekent minder maken of kleiner maken.
C
Niet versterken.
D
Betekent niet verstoppen.

Slide 16 - Quiz

Wat betekent blokkeren?
A
Iets of iemand tegenhouden zodat het niet verder kan.
B
Betekent versnellen of vergemakkelijken.
C
Betekent niet openstellen.
D
Betekent niet negeren of weigeren.

Slide 17 - Quiz

Discussie
Wat is een discussie? 
  • Discussie: een gesprek waarin je met anderen verschillende meningen en argumenten uitwisselt.

  • Waarom is discussiëren een belangrijke vaardigheid als je samenwerkt met anderen? 
Omdat....
Ook al ben je het niet altijd eens met elkaar, je moet er wel samen uitkomen. Wil je dan sterk staan dan moet je je mening met argumenten ondersteunen.

Slide 18 - Slide

Tips
  • luister goed naar wat er wordt gezegd en laat elkaar uitpraten.
  • neem op de juiste manier de beurt.
  • sta open voor elkaars mening en argumenten.
  • probeer anderen te begrijpen.
  • blijf bij het onderwerp; zeg geen dingen die er niets mee te maken hebben.
  • non-verbale communicatie speelt een belangrijke rol als je anderen wilt overtuigen.
  • maak je argumenten herkenbaar door signaalwoorden te gebruiken.
  • eventueel vooraf informatie verzamelen en het onderwerp van alle kanten bekijken; noteer eventueel je standpunt en de bijbehorende argumenten in steekwoorden.


Slide 19 - Slide

AUB-model

Argument
Uitleg
Bijvoorbeeld




Slide 20 - Slide

AUB: Argument - Uitleg - (Bij)voorbeeld
Je argument bestaat uit 3 delen:
A: vat in een korte zin je argument samen.
U: leg je argument uit. Gebruik hier twee vragen:
  1. Waarom klopt je argument?
  2. Waarom is je argument belangrijk?
B: Geef een voorbeeld, feit, statistiek of ervaring bij je argument.

Slide 21 - Slide

Opdracht
Voer met je groep een discussie over een van de volgende onderwerpen:

Groep 1: Moeten gewelddadige games verboden worden?
Groep 2: Moet de verkoop van alcohol en tabak volledig verboden worden?
Groep 3: Heeft sociale media meer positieve of negatieve effecten op ons dagelijks leven?
Groep 4: Moet de werkweek worden ingekort naar vier dagen?
Groep 5: Zal kunstmatige intelligentie banen overnemen en is dat goed of slecht?

(De docent wijst elk groepje een onderwerp toe.)
   




timer
10:00

Slide 22 - Slide

Succes met de opdrachten!
  • Bestudeer de theorie en maak alle opdrachten onder Gesprekken 2.3 Discussie

Slide 23 - Slide