This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wiederholung (5min)
selbstständig Arbeiten (10min)
Spiel (10min)
zusammen Arbeiten (10min)
Planen (5min)
Feedback (5min)
Slide 2 - Slide
Je kunt het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Leerdoel
Je kunt het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.
Slide 5 - Slide
Grammatik
Het onbepaalde lidwoord ein- en het woord kein- (= geen) krijgen alleen bij vrouwelijke woorden en in het meervoud een -e. Dat geldt ook voor de bezittelijke voornaamwoorden.
Let op de verschillende betekenissen van ihr(e)/Ihr(e) en de schrijfwijze van euer/eure:
Slide 6 - Slide
Janine hat ein Geschenk für ... gekauft.
A
du
B
ihn
C
ihr
Slide 7 - Quiz
… wollen gerne in Urlaub fahren.
A
euch
B
ihr
C
wir
Slide 8 - Quiz
Wir haben … halb elf ein Fußballspiel.
A
für
B
ohne
C
um
Slide 9 - Quiz
Sind diese Blumen ... mich?
A
für
B
gegen
C
ohne
Slide 10 - Quiz
Bart und Jochen sind … das Einkaufszentrum geschlendert.
A
durch
B
für
C
gegen
Slide 11 - Quiz
Wir machen uns Sorgen … .
A
für euch
B
ohne euch
C
um sie
Slide 12 - Quiz
Darf ich … bestellen?
A
um sie
B
für euch
C
gegen euch
Slide 13 - Quiz
Wer hat … gespielt?
A
für euch
B
gegen euch
C
ohne euch
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord4enaamval
1e naamval:
ik jij hij zij het wij jullie zij u
ich du er sie es wir ihrsie Sie
4e naamval:
mij jou hem haar het ons jullie hun/hen u
mich dich ihn sie es uns euch sie Sie
Slide 16 - Slide
timer
10:00
Wat kan ik doen?
hoofdstuk 9 afronden
woorden leren van hoofdstuk 7, 8, 9, 10
grammatica herhalen van hoofdstuk 7, 8, 9, 10
stempels
Slide 17 - Slide
Spiel
Spielverlauf
Schrijf op de voorkant van de post-it in het Nederlands een bezittelijk voornaamwoord en een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld: mijn keuken. Schrijf op de achterkant van de post-it de juiste vertaling in het Duits.
Plak de post-it op je voorhoofd.
De klas is in twee groepen verdeeld: groep A heeft geen post-it op, groep B heeft een post-it. Groep A en B gaan in een rij tegenover elkaar staan.
De voorste personen uit de rij (x en x) spelen tegen elkaar. Groep A kan alle personen van groep B wegspelen. De voorste uit de rij noemt de vertaling van de Nederlandse woorden. Is het antwoord dat groep A noemt goed, dan is de voorste uit de rij B af. Is het antwoord fout, dan is de voorste uit groep A af. De groep die het langst in het spel blijft heeft gewonnen.
Wissel daarna voor de tweede ronde, nu heeft groep A een post-it en groep B niet. Groep B kan nu iedereen wegspelen.
Slide 18 - Slide
timer
10:00
Wat kan ik doen?
hoofdstuk 9 afronden
woorden leren van hoofdstuk 7, 8, 9, 10
grammatica herhalen van hoofdstuk 7, 8, 9, 10
stempels
ZUSAMMEN
ARBEITEN
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Je kunt het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.
Slide 21 - Slide
Planen
Slide 22 - Slide
Reflektieren
schrijf het op een blaadje en lever het in!
Wat heb je gedaan vandaag?
Wat is het beste gelukt?
Wat had je beter kunnen doen?
Noem twee positieve dingen over hoe je hebt gewerkt?
timer
1:00
Slide 23 - Slide
Wat heb je gedaan vandaag? Wat is het beste gelukt? Wat had je beter kunnen doen? Noem twee positieve dingen over hoe je hebt gewerkt?
Slide 24 - Open question
Geef aan hoe goed je de grammatica al beheerst. (1- totaal niet, 2- beetje, 3- beetje goed, 4- helemaal goed)