H4 - (Wechsel)Präpositionen

1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Präposition 3. Fall
(voorzetsel 3e naamval)

Slide 2 - Mind map

Präposition 4. Fall
(voorzetsel 4e naamval)

Slide 3 - Mind map

ml
vl
onz
mv
der
die
des
der
des
der
dem
der
den+n
die
das
ml
vl
onz
mv
eine
ein
eines
einer
eines
keiner
einem
keinen
einen
keine
1
2
3
4
1
2
3
4
dem
die
die
ein
einer
das
einem
ein
eine
keine
den

Slide 4 - Drag question

Die Frau läuft mit d… Hund im Wald.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 5 - Quiz

Die Frau läuft mit ihr… Hund im Wald.
A
ihrer
B
ihrer
C
ihrem
D
ihren

Slide 6 - Quiz

Die Frau läuft mit ihrem Hund um d... Wald (m).
A
den
B
das
C
der
D
dem

Slide 7 - Quiz

3e naamval
4e naamval
?

Slide 8 - Slide

Er zijn 9 Wechselpräpositionen. Na deze voorzetsels volgt de 3e of 4e naamval.

Ze kunnen namelijk wisselend, de ene keer een 3e naamval en de andere keer een 4e naamval hebben.

Maar wanneer kiest je wat?
En, hoe herken je ze?
?

Slide 9 - Slide

de betekenis
auf
op
hinter
achter
in
in, naar
neben
naast
über
boven, over
an
aan, bij, naar
unter
onder
vor
voor
zwischen
tussen

Slide 10 - Slide

ergens zijn/ ergens iets doen
 

ergens naartoe gaan, doel
(bevinden+tijd) +3
(beweging) +4
Maar welke naamval moet je nu kiezen?
drukt het hele werkwoord + keuzevoorzetsel uit:
tijdsbepaling of

Slide 11 - Slide

voorbeeld:   Ich fahre in ... Schweiz (v).
Ich fahre in die Schweiz.



    Ergens naartoe  =  +4
Ich fahre in der Schweiz.



ergens zijn; iets doen = +3

Slide 12 - Slide

Er wartet vor der Polizeistation.
vor is een keuzevoorzetsel. Is het in dit geval de 3e of de 4e naamval?
A
3e naamval
B
4e naamval

Slide 13 - Quiz

Ich gehe in die Schule
in is een keuzevoorzetsel. Is hier sprake van de 3e of de 4e naamval?
A
3e naamval
B
4e naamval

Slide 14 - Quiz

Ich warte auf d... Bus.
Auf is een keuzevoorzetsel. Is hier sprake van de 3e of de 4e naamval?
A
3e naamval
B
4e naamval

Slide 15 - Quiz

Ich hänge die Lampe über ___ Tisch (m).
A
das
B
dem
C
den
D
die

Slide 16 - Quiz

Das Heft liegt auf ___ Tisch (m).
A
das
B
dem
C
den
D
die

Slide 17 - Quiz

Als je géén waar, waarheen of wanneer kan vragen, 
pas je de 7/2-regel toe:

  • na auf en über +4
  • na an, neben, hinter, unter, in, zwischen en vor +3


Waarom heet het 7/2-regel?
auf + über = 2 voorzetsels
an, neben, hinter, unter, in, zwischen + vor = 7 voorzetsels

Slide 18 - Slide

Ich freue mich auf ___ Fest (o).
A
das
B
dem
C
den
D
die

Slide 19 - Quiz

Er warnte uns vor ___ Wetter (o).
A
das
B
dem
C
den
D
die

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Video

Slide 22 - Slide