Voorbereiding toets Spelling par. 1 t/m 7 en schrijven

Voorbereiding toets Cursus 7 Spelling
Paragraaf 1 t/m 7
en schrijfvaardigheid
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Voorbereiding toets Cursus 7 Spelling
Paragraaf 1 t/m 7
en schrijfvaardigheid

Slide 1 - Slide

Wanneer schrijf je een hoofdletter?
A
Namen
B
Seizoenen

Slide 2 - Quiz

Wanneer schrijf je een hoofdletter?
A
Dagen
B
Aan het begin van de zin

Slide 3 - Quiz

Wanneer schrijf je een hoofdletter?
A
Bij woorden die van namen zijn afgeleid
B
Maanden

Slide 4 - Quiz

Wanneer gebruik je een hoofdletter? Noem er drie.

Slide 5 - Open question

Wat zet je na een gewone zin?
A
Vraagteken
B
Punt
C
Uitroepteken

Slide 6 - Quiz

Wat zet je na een vraagzin?
A
Vraagteken
B
Punt
C
Uitroepteken

Slide 7 - Quiz

Wat zet je na een zin om extra nadruk te geven?
A
Vraagteken
B
Punt
C
Uitroepteken

Slide 8 - Quiz

Sommige woorden eindigen op een t-klank. Wat kun je doen om erachter te komen of de laatste letter een -t of -d is?

Slide 9 - Open question

Hoe maak je meestal van een woord het meervoud?

Slide 10 - Open question

Als je meervoud maakt, voeg je -en of -s toe. Soms moet je nog iets veranderen, wat dan? Noem er 4

Slide 11 - Open question

Wat voeg je meestal toe aan een woord om er een verkleinwoord van te maken?

Slide 12 - Open question

Wat kun je nog meer gebruiken om een verkleinwoord te maken?
A
-tje
B
-pje
C
-etje
D
allemaal

Slide 13 - Quiz

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op -ng, moet je soms de -g vervangen door een ...

Slide 14 - Open question

Theorie Publiek
Als je een tekst schrijft, houd je rekening met je publiek, de lezers. Bedenk van tevoren:

- wat weten je lezers al en wat moeten ze te weten komen?
- hoe je het publiek aanspreekt: zeg je je en jij of liever u?
- hoe je lay-out eruit moet zien: wil je veel plaatjes of juist niet? Gebruik je verschillende lettertypen en kleuren of wil je juist zwarte letters gebruiken?


Slide 15 - Slide

Als je een tekst gaat schrijven, houd je rekening met je lezers, het publiek. Waar let je op:
A
Je taalgebruik (je of u)
B
Kun je moeilijke woorden gebruiken
C
Hoe ziet de lay-out eruit
D
A-B-C

Slide 16 - Quiz

In een instructie beschrijf je stap voor stap wat de lezer moet doen.
Zo schrijf je een instructie:
  • Noteer waarover de instructie gaat.
  • Schrijf in eenvoudige zinnen wat er moet gebeuren
    - Begin elke zin met een doe-woord: Neem … Open … Pak …

    - Gebruik signaalwoorden om de volgorde aan te geven: eerst …                daarna …              vervolgens ...
  • Zet alle stappen in de volgorde waarin de ander ze moet uitvoeren.
  • Nummer de stappen of gebruik opsommingstekens zoals streepjes of bolletjes.
  • Geef je instructie een titel.
  • Gebruik afbeeldingen, als die je instructie duidelijker maken.




Slide 17 - Slide

Mening en argumenten
Als je je mening over iets geeft, is het goed om ook uit te leggen waarom je dat vindt. Je kunt je mening duidelijker maken door voorbeelden te geven of een argument te geven waarom je iets belangrijk vindt.

Slide 18 - Slide

Hoe schrijf je een instructie? Noem zoveel mogelijk stappen

Slide 19 - Open question

Schrijf een korte instructie van minstens 4 stappen. Je mag zelf het onderwerp bedenken. Bijv. het lenen van een boek in de bieb, een fietsslot openen, geld pinnen, een whatsappbericht maken en versturen, enz.

Slide 20 - Open question

Klaar? 
Lees en leer nu zelfstandig de theorie voor de toets. Je kunt ook de oefentoetsen maken. 

Slide 21 - Slide