5NW Module 02: De chemische samenstelling van het leven klassikaal

 Module 02: Macromoleculen
Hfst. 3: De chemische samenstelling van het leven 
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NatuurwetenschappenSecundair onderwijs

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 9 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

 Module 02: Macromoleculen
Hfst. 3: De chemische samenstelling van het leven 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kan de structuur en functie van de vier belangrijke groepen van biomoleculen toelichten: sachariden, lipiden, eiwitten en nucleïnezuren.
  •  Je kan de vereenvoudigde structuur van deze moleculen geven en herkennen.
  • Je kan het belang en de functies van deze moleculen verwoorden.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Vragen na dia's 6-10

Slide 7 - Slide

Wat is de belangrijkste taak van koolhydraten in ons lichaam?

Slide 8 - Slide

Uit welke atoomsoorten zijn koolhydraten opgebouwd?

Slide 9 - Slide

In welke verhouding komen C, H en O voor in kooldhyraten?
A
2:1:1
B
1:2:1
C
2:2:1
D
2:1:2

Slide 10 - Quiz

a) Geef de bruto formule van de drie verschillende monosachariden.

b) Wat kan je besluiten bij vergelijking van deze bruto formules? En bij vergelijking van de structuurformules? Hoe noemt men zulke moleculen?

Slide 11 - Open question

Geef de verschillen en gelijkenissen in structuur tussen glucose en fructose.

Slide 12 - Open question

Waarin komt de monosacharide 'fructose' voor?
A
graan
B
melk
C
fruit
D
druivensuiker

Slide 13 - Quiz

Waarom worden monosachariden ook wel 'snelle suikers' genoemd? Leg uit.

Slide 14 - Open question

Welke disachariden zijn uit welke monosachariden opgebouwd? Sleep ook de bijpassende structuur naar de juiste disacharide.
maltose
sacharose
lactose
galactose
glucose
glucose
fructose
glucose
glucose

Slide 15 - Drag question

Wat gebeurt er bij een condensatiereactie?
Leg zo volledig mogelijk uit a.d.h.v een voorbeeld.

Slide 16 - Open question

Welke voeding levert het vlugst energie: een lepel honing of een stuk bruine boterham? Leg kort uit. 
Wat gebruik je vervolgens het best voor het ontbijt: een lepel honing of een stuk bruine boterham? Waarom?

Slide 17 - Slide

Sleep de juiste onderdelen naar de juiste rol die polysachariden in de natuur hebben. 
structuurmolecule
energiereserve
zetmeel
cellulose
chitine
glycogeen

Slide 18 - Drag question

Welke polysacharide is de voedingsvezel?
A
zetmeel
B
glycogeen
C
chitine
D
cellulose

Slide 19 - Quiz

a) Wat is er speciaal aan deze voedingsvezel?
b) Waarom is het belangrijk dat we deze voedingsvezel toch innemen via ons voedsel?

Slide 20 - Open question

In onderstaande producten zitten overal koolhydraten. Welke koolhydraten zitten in welk product? Sleep ze naar het juiste product. Indien er meerdere mogelijkheden zijn, dan geef je ze allemaal. Je hoeft niet alle koolhydraten te gebruiken.
cellulose
zetmeel
lactose
sucrose
glucose
cellulose
maltose
fructose

Slide 21 - Drag question

Welke van onderstaande voedingswaren doen de hoeveelheid suiker in je bloed het meest stijgen? (Zij hebben dus een hoge glycemische index.)
A
rundsvlees
B
courgette
C
pompoen
D
wafels

Slide 22 - Quiz

Herhaling: Sleep de juiste onderdelen naar de juiste groep sachariden.
monosachariden
disachariden
polysachariden
chitine
condensatiereactie
condensatiereactie
snelle suikers
snelle suikers
trage suikers
ring met 6 C-atomen

Slide 23 - Drag question

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Vragen na dia's 11-16

Slide 27 - Slide

Wat wil het woord “tri - glyceride” zeggen?
Geef twee argumenten die aantonen dat een vetloos dieet niet aan te raden is.

Slide 28 - Slide

Wat is kenmerkend voor onverzadigde vetten?
A
ze zijn meestal vast en bevatten vetzuurketens met één of meer dubbele bindingen
B
ze zijn meestal vloeibaar en bevatten vetzuurketens met één of meer dubbele bindingen
C
ze zijn meestal vast en bevatten vetzuurketens zonder dubbele bindingen
D
ze zijn meestal vloeibaar en bevatten vetzuurketens zonder dubbele bindingen

Slide 29 - Quiz


Wat duidt het rood omcirkelde deel aan?
A
de hydrofobe (waterafstotende) staart van een fosfolipide
B
de hydrofobe (waterafstotende) kop van een fosfolipide
C
de hydrofiele (waterminnende) staart van een fosfolipide
D
de hydrofiele (waterminnende) kop van een fosfolipide

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Video

Verklaar de benaming 'slechte' cholesterol.
Waarom is de verhouding LDL-cholesterol / HDL-cholesterol even belangrijk dan de totale hoeveelheid cholesterol in het bloed?

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Vragen na dia's 17-20

Slide 34 - Slide


Wat stelt het onderdeel dat omkaderd is voor?
A
een aminozuur
B
een carboxylgroep
C
een peptidebinding
D
een aminogroep

Slide 35 - Quiz


Deze figuur toont ...
A
de primaire structuur van een eiwit
B
de secundaire structuur van een eiwit
C
de tertiaire structuur van een eiwit
D
de quaternaire structuur van een eiwit

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Video

Eiwitten hebben talrijke functies. Sleep de voorbeelden van eiwitten naar de juiste functie
Bouwstof
Transport
Enzym
Hormoon
Afweer
keratine
insuline
hemoglobine
antistof
collageen
membraaneiwit
eiwit dat reacties versnelt

Slide 38 - Drag question

Slide 39 - Video

Vragen na dia 21

Slide 40 - Slide

Formuleer de verschillen tussen DNA en RNA.

Slide 41 - Open question