5NW Module 02: De chemische samenstelling van het leven klassikaal
Module 02: Macromoleculen
Hfst. 3: De chemische samenstelling van het leven
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NatuurwetenschappenSecundair onderwijs
This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 9 videos.
Lesson duration is: 100 min
Items in this lesson
Module 02: Macromoleculen
Hfst. 3: De chemische samenstelling van het leven
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kan de structuur en functie van de vier belangrijke groepen van biomoleculen toelichten: sachariden, lipiden, eiwitten en nucleïnezuren.
Je kan de vereenvoudigde structuur van deze moleculen geven en herkennen.
Je kan het belang en de functies van deze moleculen verwoorden.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Video
Vragen na dia's 6-10
Slide 7 - Slide
Wat is de belangrijkste taak van koolhydraten in ons lichaam?
Slide 8 - Slide
Uit welke atoomsoorten zijn koolhydraten opgebouwd?
Slide 9 - Slide
In welke verhouding komen C, H en O voor in kooldhyraten?
A
2:1:1
B
1:2:1
C
2:2:1
D
2:1:2
Slide 10 - Quiz
a) Geef de bruto formule van de drie verschillende monosachariden.
b) Wat kan je besluiten bij vergelijking van deze bruto formules? En bij vergelijking van de structuurformules? Hoe noemt men zulke moleculen?
Slide 11 - Open question
Geef de verschillen en gelijkenissen in structuur tussen glucose en fructose.
Slide 12 - Open question
Waarin komt de monosacharide 'fructose' voor?
A
graan
B
melk
C
fruit
D
druivensuiker
Slide 13 - Quiz
Waarom worden monosachariden ook wel 'snelle suikers' genoemd? Leg uit.
Slide 14 - Open question
Welke disachariden zijn uit welke monosachariden opgebouwd? Sleep ook de bijpassende structuur naar de juiste disacharide.
maltose
sacharose
lactose
galactose
glucose
glucose
fructose
glucose
glucose
Slide 15 - Drag question
Wat gebeurt er bij een condensatiereactie? Leg zo volledig mogelijk uit a.d.h.v een voorbeeld.
Slide 16 - Open question
Welke voeding levert het vlugst energie: een lepel honing of een stuk bruine boterham? Leg kort uit.
Wat gebruik je vervolgens het best voor het ontbijt: een lepel honing of een stuk bruine boterham? Waarom?
Slide 17 - Slide
Sleep de juiste onderdelen naar de juiste rol die polysachariden in de natuur hebben.
structuurmolecule
energiereserve
zetmeel
cellulose
chitine
glycogeen
Slide 18 - Drag question
Welke polysacharide is de voedingsvezel?
A
zetmeel
B
glycogeen
C
chitine
D
cellulose
Slide 19 - Quiz
a) Wat is er speciaal aan deze voedingsvezel? b) Waarom is het belangrijk dat we deze voedingsvezel toch innemen via ons voedsel?
Slide 20 - Open question
In onderstaande producten zitten overal koolhydraten. Welke koolhydraten zitten in welk product? Sleep ze naar het juiste product. Indien er meerdere mogelijkheden zijn, dan geef je ze allemaal. Je hoeft niet alle koolhydraten te gebruiken.
cellulose
zetmeel
lactose
sucrose
glucose
cellulose
maltose
fructose
Slide 21 - Drag question
Welke van onderstaande voedingswaren doen de hoeveelheid suiker in je bloed het meest stijgen? (Zij hebben dus een hoge glycemische index.)
A
rundsvlees
B
courgette
C
pompoen
D
wafels
Slide 22 - Quiz
Herhaling: Sleep de juiste onderdelen naar de juiste groep sachariden.
monosachariden
disachariden
polysachariden
chitine
condensatiereactie
condensatiereactie
snelle suikers
snelle suikers
trage suikers
ring met 6 C-atomen
Slide 23 - Drag question
Slide 24 - Video
Slide 25 - Video
Slide 26 - Video
Wat wil het woord “tri - glyceride” zeggen?
Geef twee argumenten die aantonen dat een vetloos dieet niet aan te raden is.
Slide 27 - Slide
Wat is kenmerkend voor onverzadigde vetten?
A
ze zijn meestal vast en bevatten vetzuurketens met één of meer dubbele bindingen
B
ze zijn meestal vloeibaar en bevatten vetzuurketens met één of meer dubbele bindingen
C
ze zijn meestal vast en bevatten vetzuurketens zonder dubbele bindingen
D
ze zijn meestal vloeibaar en bevatten vetzuurketens zonder dubbele bindingen
Slide 28 - Quiz
Wat duidt het rood omcirkelde deel aan?
A
de hydrofobe (waterafstotende) staart van een fosfolipide
B
de hydrofobe (waterafstotende) kop van een fosfolipide
C
de hydrofiele (waterminnende) staart van een fosfolipide
D
de hydrofiele (waterminnende) kop van een fosfolipide
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Video
Verklaar de benaming 'slechte' cholesterol.
Waarom is de verhouding LDL-cholesterol / HDL-cholesterol even belangrijk dan de totale hoeveelheid cholesterol in het bloed?
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Video
Wat stelt het onderdeel dat omkaderd is voor?
A
een aminozuur
B
een carboxylgroep
C
een peptidebinding
D
een aminogroep
Slide 33 - Quiz
Deze figuur toont ...
A
de primaire structuur van een eiwit
B
de secundaire structuur van een eiwit
C
de tertiaire structuur van een eiwit
D
de quaternaire structuur van een eiwit
Slide 34 - Quiz
Slide 35 - Video
Eiwitten hebben talrijke functies. Sleep de voorbeelden van eiwitten naar de juiste functie