Formuleren H2

Nederlands 
Nodig: boek en schrift 

1. Huiswerk nakijken (blz. 61 opdracht 4)
2. Uitleg formuleren.
Verwijzen naar de- en het- woorden
3. Opdrachten maken
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands 
Nodig: boek en schrift 

1. Huiswerk nakijken (blz. 61 opdracht 4)
2. Uitleg formuleren.
Verwijzen naar de- en het- woorden
3. Opdrachten maken

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat is de betekenis van deze woorden?
(In tweetallen)
De bal
Het bal

De patroon 
Het patroon 

De portier
Het portier 




timer
3:00

Slide 4 - Slide

Formuleren blz. 62
De- en het- woorden 
  • De- woorden: mannelijk of vrouwelijk 
  • Het- woorden: onzijdig 
  • Verkleinwoorden altijd onzijdig! 

Woordgeslacht opzoeken in een (online) woordenboek
vandale.nl
woordenlijst.org 

Slide 5 - Slide

Verwijzen
  • Mannelijk of vrouwelijk (de-woorden)
Deze of die
De buurman - die buurman - deze buurman 

  • Onzijdig (het- woorden)
Dit of dat
Het meisje - dit meisje - dat meisje 

Slide 6 - Slide

Video- uitleg 
H2
Formuleren

Slide 7 - Slide

Aan de slag 
Maak opdracht  1 t/m 3 blz. 62 en 63

Klaar?
* opdracht 4
* opdracht 5
* lezen 
* beginnen met spelling blz. 64 + 65: startopdracht, 1 tm 4 en 6

Slide 8 - Slide

Formuleren
blz. 62 en 63
de- en het- woorden 

Slide 9 - Slide

Formuleren afronden
Nodig: 
Boek, schrift, LessonUp

Wat gaan we doen?
1. huiswerk nakijken
2. verder oefenen in LessonUp
3. Starten met spelling (startopdracht)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide



Zelfstandige naamwoorden zijn woorden voor mensen, dieren, dingen of ideeën.
Je kunt er 'de', 'het' of 'een' voor zetten. Je hebt dit nodig om te weten met welk woord je gaat verwijzen.

De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk.
Het-woorden zijn onzijdig.


Slide 13 - Slide

Die hond leest dat tijdschrift in deze rode stoel.
De woorden die, deze,
dit en dat
gebruiken we om te verwijzen naar iets specifieks.

Slide 14 - Slide

de
het
hier
deze
dit
daar
die
dat
Deze verwijswoorden gebruik je ook als je terugwijst naar woorden.
bijv. het meisje ........... daar loopt.
dat

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

................ potlood hier op tafel is van mij.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 17 - Quiz

................ potlood daar is van jou.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 18 - Quiz

Heb je ........... film van Tom Cruise gezien?
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 19 - Quiz

Ik vind ........... oefening makkelijk.
De vorige was moeilijker.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 20 - Quiz

Maak een zin waarin je het woord 'deze' gebruikt om ergens naar te verwijzen.

Slide 21 - Open question

Maak een zin waarin je het woord 'die' gebruikt om ergens naar te verwijzen.

Slide 22 - Open question

Maak een zin waarin je het woord 'dit' gebruikt om ergens naar te verwijzen.

Slide 23 - Open question

Maak een zin waarin je het woord 'dat' gebruikt om ergens naar te verwijzen.

Slide 24 - Open question

Vragen?
Zo niet:
blz. 64 spelling startopdracht in tweetallen 

Slide 25 - Slide