Formuleren H2

Nieuw onderwerp: formuleren
H2 verwijzen naar de- en het-woorden
H4 verwijswoorden
H5 trappen van vergelijking
H6 lastige verwijswoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nieuw onderwerp: formuleren
H2 verwijzen naar de- en het-woorden
H4 verwijswoorden
H5 trappen van vergelijking
H6 lastige verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Vandaag H2
- Je weet met welke woorden je moet verwijzen naar de- en het-woorden.

Slide 2 - Slide

Wat weet je ervan?
Wanneer gebruik je het verwijswoord 'deze' en wanneer 'dit'?

Slide 3 - Open question

Woordgeslacht
  • de-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk, 
  • het-woorden zijn onzijdig.
  • Als je verwijst naar een de-woord gebruik je deze of die. 
  • bijv. De tafel die je daar ziet.
  • Als je verwijst naar een het-woord gebruik je dit of dat. 
  • bijv. Het tafeltje dat je daar ziet
  • Deze en dit gebruik je voor dichtbij en  die en dat gebruik je voor verder weg.

Slide 4 - Slide

Vul het juiste verwijswoord in: Op de markt kocht Loes een heerlijk ijsje, ....... ze al slenterend opat
A
dat
B
deze
C
die
D
dit

Slide 5 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in: Het meisje ...... daar staat heeft verkering met Tim.
A
dat
B
deze
C
die
D
dit

Slide 6 - Quiz

Mannelijk of vrouwelijk?
Een de-woord is mannelijk of vrouwelijk. Maar hoe weet je nou wat het is?

Neem een kijkje op deze site

Zoals je kunt zien bepaalt het einde van een woord of dat woord mannelijk of vrouwelijk is.

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden
  • Verwijswoorden gebruik je om woordvariatie aan te brengen in een tekst.
  • Naast deze, die, dit en dat heb je nog andere verwijswoorden, maar die krijg je in H4 blz. 122.

Slide 8 - Slide

Kies het juiste verwijswoord: Omdat de universiteit minder geld krijgt, neemt hij/ze minder studenten aan.
A
hij
B
ze

Slide 9 - Quiz

Opdracht
maak de startopdracht in duo's
bespreken
lezen theorie blz. 62




Slide 10 - Slide

Zelfstandig werken
H2: blz. 62, 63  1 t/m 4.1 voor maandag.
Let op: opdr. 2,3 alle zinnen overschrijven.
Markeer het woord waarna het terug verwijst.
Bijv: 
Toen Marike de trui met University of Florence zag, kocht ze ..... meteen.

Slide 11 - Slide

Vandaag
- Je kent de verwijswoorden en je kunt deze op de juiste manier gebruiken.

Slide 12 - Slide