NSAID's

NSAID's
1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

NSAID's

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Welk geneesmiddel behoort tot de NSAID's?
A
Ibuprofen
B
Paracetamol
C
Morfine
D
Tramadol

Slide 8 - Quiz

Wat is de stofnaam van Aspirine?
A
Acetylsalicylzuur
B
Ibuprofen
C
Diclofenac
D
Paracetamol

Slide 9 - Quiz

Wat is de 1e stap bij de WHO voor pijnbestrijding?
A
Zwak opioid met NSAID of paracetamol
B
Sterk opioid per injectie
C
NSAID of paracetamol
D
Sterk opioid oraal

Slide 10 - Quiz

Wat is GEEN NSAID?
A
Ibuprofen
B
Diclofenac
C
Paracetamol
D
Celebrex

Slide 11 - Quiz

Hoe is de werking van een NSAID?
A
Verminderen de pijn
B
Remmen de aanmaak van prostaglandinen
C
Zijn ontstekingsremmend
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 12 - Quiz

Wat betekent antiflogistisch?
A
Pijnstillend
B
Sterke pijnstiller
C
Ontstekingsremmend
D
Koortsverlagend

Slide 13 - Quiz

Wat betekent analgetisch?
A
Pijn
B
Pijnstillend
C
Ontstekingsremmend
D
Opioiden

Slide 14 - Quiz

Je ervaart geen pijn als de pijnprikkel NIET in de hersenen aankomt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Wat is de normdosering voor paracetamol bij acute pijn? (volwassenen)
A
Zo nodig 3 a 4 keer per dag 1 a 2 tabletten van 500 mg
B
Zo nodig 8 keer per dag 1 tablet van 500 mg

Slide 16 - Quiz

Welk geneesmiddel behoort tot de NSAID's?
A
Codeïne
B
Etoricoxib
C
Hedex
D
Panadol

Slide 17 - Quiz