can, could, be able to, may and might - klassen 2, period 6

Can, could, be able to, may and might
Klassen 2, period 6
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Can, could, be able to, may and might
Klassen 2, period 6

Slide 1 - Slide

CAN
COULD
BE ABLE TO
kunnen /in staat zijn 
kunnen/ mogen/ mogelijk zijn 
zou kunnen/ zou mogen 
of konden/mochten

Slide 2 - Drag question

can 
could
be able to 
= kunnen / mogen 





= present simple

= zou kunnen, verleden tijd van can, beleefd vragen 



= present + past simple 
= kunnen / in staat zijn 





= alle tijden (vooral future > will be able to)

Slide 3 - Slide

The patient can / will be able to walk again in a few days.
A
can
B
will be able to

Slide 4 - Quiz

I ___ swim very well.
A
can
B
am able to
C
be able to

Slide 5 - Quiz

Wat gebruik je om aan te geven dat je wel of niet in staat bent iets te doen?
A
can
B
to be able to

Slide 6 - Quiz

It is little Sue's birthday tomorrow, she ......... sleep
A
Cannot
B
is not able to

Slide 7 - Quiz

When Donald Trump was only 4, he ............count to 20 in Japanese!
A
could
B
was able to

Slide 8 - Quiz

John ....................... participate tomorrow, he has broken his leg!
A
cannot
B
will not be able to

Slide 9 - Quiz

Without your help, I would never have..............
A
been able to do it
B
could do it
C
can do it

Slide 10 - Quiz

MAY & MIGHT

Beide gebruik je bij een voorstel of als je op een beleefde manier een vraag wilt stellen.

Slide 11 - Slide

MAY & MIGHT

Bij may vraag je 'Mag ik dit zien?'

Bij might vraag je  'Zou ik dit mogen zien?'.

De waarschijnlijkheid waarop iets kan is veel kleiner 
bij 'might' dan bij 'may'.  

Slide 12 - Slide

Welke van de twee is onwaarschijnlijker?
A
We might see some dolphins on our boat tour.
B
We may see some dolphins on our boat tour.

Slide 13 - Quiz

"I ... go to the party, but I am not sure."
A
may
B
might

Slide 14 - Quiz

"... I help you with your luggage, madam?"
A
may
B
might

Slide 15 - Quiz

"I told them I ... (gaan) if I felt like it, but wasn't sure."

Slide 16 - Open question

"Students ... only ... (lenen) four books at a time.

Slide 17 - Open question

Geef jezelf een cijfer van 1-10 in hoeverre je deze grammatica beheerst.

Slide 18 - Open question