Oefenen Deeltaak 4

Oefenopgaven Deeltaak 4
1 / 31
next
Slide 1: Slide
Mens & NatuurMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Oefenopgaven Deeltaak 4

Slide 1 - Slide

Welke van de volgende omschrijvingen is een ecosysteem?
A
Een bever in zijn holletje
B
Twee merels die naar elkaar fluiten
C
Een hele groep dolfijnen speelt met een kogelvis
D
Een kudde olifanten trekt door de savanne op zoek naar water

Slide 2 - Quiz

Smog is het gevolg van luchtvervuiling
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Welke van de volgende onderzoeken is NIET ecologisch?
A
Invloed van plasticsoep op zeedieren
B
Kan zeewier plastic vervangen?
C
Wat is de invloed van de wolf op Nederlandse boeren?
D
Doen vogels in de achtertuinen van mensen het beter dan andere vogels?

Slide 4 - Quiz

Is dit een voedselketen,-web of -kringloop?
A
Voedselketen
B
Voedselweb
C
Voedselkringloop
D
Geen van bovenstaande

Slide 5 - Quiz

Welke schakel is de producent?
A
De watervlo
B
De visarend
C
Het groene plankton
D
De snoek

Slide 6 - Quiz

Welke schakel bevat de meeste energierijke stoffen?
A
De watervlo
B
De visarend
C
Het groene plankton
D
De snoek

Slide 7 - Quiz

Welke schakel bevat de meeste gifstoffen door menselijke vervuivling?
A
De watervlo
B
De visarend
C
Het groene plankton
D
De snoek

Slide 8 - Quiz

Maak de voedselketen af

Slide 9 - Drag question

Wat is van al deze voedselketens de originele energiebron?
A
De producent
B
De toppredator
C
De zon
D
De reducent

Slide 10 - Quiz

Sleep de dieren naar de juiste plek

- Konijnen eten meestal planten, maar soms ook een muis
- De hyena snaait graag van een muis, maar als hij een Topi te pakken krijgt, eet hij die ook op. Hij breekt zelfs de botten, zo sterk zijn zijn kaken!
- Een slang is misschien een roofdier voor muizen, zelf moet hij uitkijken voor haviken

Slide 11 - Drag question

INDIVIDU
POPULATIE
ECOSYSTEEM
LEVENSGEMEENSCHAP

Slide 12 - Drag question

Producent
Consument
Reducent

Slide 13 - Drag question

Appel
Koolhydraat
Vlees
Eiwitten
Ei
Limonade
Aardappel
Zetmeel
Vitamine K
Voedingsmiddel
Voedingsstof

Slide 14 - Drag question

Wat is geen gevolg van klimaatverandering?
A
Versterkt broeikaseffect
B
Zeespiegelstijging
C
Toename van droogte
D
Extremer weer

Slide 15 - Quiz

Wat gebeurt er als er teveel stikstof in de bodem komt?
A
Dan stinkt de grond naar ammoniak
B
Dan gaan planten dood die goed gaan op weinig stikstof
C
Dan kunnen alle planten goed groeien
D
Dan hebben insecten meer te eten

Slide 16 - Quiz

Wat gebeurt er met insecten als er teveel stikstof in de grond komt op de heide?
A
Insecten krijgen meer voedsel en vermenigvuldigen zich
B
De planten die insecten eten gaan dood door teveel stikstof. Zij zelf dus ook
C
Stikstof heeft geen invloed op insecten
D
De bloemen worden giftig voor de insecten

Slide 17 - Quiz

Hoe gaan dieren in een sloot dood als gevolg van stikstof? Te veel stikstof zorgt dat er veel algen bloeien.
A
Reducenten breken de algen af. Dit kost al het zuurstof. De vissen kunnen geen adem meer halen
B
De algen blokkeren het zonlicht, waardoor andere planten niet meer kunnen groeien. Vissen eten geen algen.

Slide 18 - Quiz

Wat is de Ecologische Voetafdruk?
A
Hoe grote stappen je maakt in de natuur
B
Hoeveel ecosystemen je bezit
C
Hoeveel grond je gebruikt in je leven
D
Geen van bovenstaande

Slide 19 - Quiz

Wat is geen goede manier om duurzamer te leven?
A
Minder vliegen
B
Minder vlees eten
C
Minder groente eten
D
Minder kopen

Slide 20 - Quiz

Is dit een voorbeeld van mechanische of chemische vertering?
A
Mechanische vertering
B
Chemische vertering

Slide 21 - Quiz

Is dit een voorbeeld van mechanische of chemische vertering?
A
Mechanische vertering
B
Chemische vertering

Slide 22 - Quiz

Waarom maken we voedseldeeltjes klein met vertering?
A
Oppervlaktevergroting
B
Inhoudsvergroting
C
Verdeling van stoffen
D
Makkelijker slikken en poepen

Slide 23 - Quiz

Waarom is oppervlaktevergroting belangrijk?
A
Enzymen en bacteriën kunnen alleen bij het oppervlak komen
B
De energierijke stoffen in voedsel zitten aan het oppervlak
C
Met een groter oppervlak gaat voedsel makkelijker door je darmen
D
Het oppervlak is belangrijk voor hoe stoffen in je bloed vervoerd worden

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Drag question

Waar krijgt een product minpunten voor bij de Nutri-score?
A
Zout
B
Eiwit
C
Noten
D
Vezels

Slide 26 - Quiz

In een voedingsmiddel zitten 100 kcal per 100 gram. Hoeveel kJ zit er dan in 100 gram?
A
240
B
330
C
420
D
600

Slide 27 - Quiz

Welke voedingsstoffen leveren die kcal/kJ vooral?
A
Vitamines
B
Eiwitten
C
Mineralen
D
Koolhydraten

Slide 28 - Quiz

Van de 0.9gram vet per 100 gram in doperwten is welk deel gezond?
A
0.1 gram
B
0.8 gram
C
0.9 gram
D
1.0 gram

Slide 29 - Quiz

Hoeveel eiwitten eet ik als ik 300 gram doperwten eet?
A
16.5 gram
B
5.5 gram
C
100 gram
D
60 gram

Slide 30 - Quiz

Oefenen Deeltaak 4

Slide 31 - Slide