Schrijf het stappenschema in je schrift en pak daarna je telefoon...
1. Vertaal de zin.
2. Staat er een voorzetsel in?
3. Wat is het gezegde? (alle werkwoorden)
4. Wat is het onderwerp? (1e naamval)
5. Wat is het lijdend voorwerp? (4e naamval)
6. Wat is het meewerkend voorwerp? (3e naamval)