Week 15 EN 2m unit 5

WEEK 15 EN 2m unit 5 
Presentatie afmaken en doorsturen!!!
Zie volgende slides voor een overzicht van de komende 3 lessen. 

1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

WEEK 15 EN 2m unit 5 
Presentatie afmaken en doorsturen!!!
Zie volgende slides voor een overzicht van de komende 3 lessen. 

Slide 1 - Slide

Overview Lesson 1
Do exercises 26 and 27 in eDition. 
Read 5.4 Have you heard the one about...?
Do exercises 29 and 31.

Slide 2 - Slide

Overview Lesson 2
Study vocabulary Lesson 3
Study grammar 5.3 and 5.4 (see handout in Magister)
Do exercises 32, 33A, 34 and 35.

Slide 3 - Slide

Overview Lesson 3
Study grammar 5.5 (zie volgende slides)
Do exercises 36, 37 and 39.
Study Phrases Lesson 4

Slide 4 - Slide

Veel voorkomende Adverbs
always, never, ever, already, sometimes, recently, soon, just, also, only, 

Slide 5 - Slide

What are adverbs?
Wat zijn bijwoorden?

Slide 6 - Mind map

What is an adverb?
Een 'adverb' (bijwoord) is een omschrijvend woord dat iets zegt over een 'verb'(werkwoord)  

bijvoorbeeld: I  can sing beautifully

Slide 7 - Slide

Hoe maak je een adverb?
door +ly te plakken
bijvoorbeeld:
That music is loud --> He is talking loudly
Please be quiet. --> and whisper quietly

Slide 8 - Slide

Spellingsuitzonderingen!
  • woord eindigt op -le  ->   -ly            terrible -> terribly  

  • woord eindigt op medekl.+y    ->    -ily            easy -> easily  

  • woord eindigt op -ic -> -ically            fantastic -> fantastically 

Slide 9 - Slide

nog meer uitzonderingen 
Goed :        good – goodly    well 
hard :       hard – hardly     hard 
Snel :          fast – fastly     fast 
laag :          low– lowly     low 
lang :          long – longly     long

Slide 10 - Slide

Recap
adverbs zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden

Slide 11 - Quiz

What does an adverb do?
A
Zegt iets over een werkwoord
B
Zegt iets over de persoon
C
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
Zegt iets over de tijd

Slide 12 - Quiz

Adjectives and adverbs
She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 13 - Quiz

Adjectives and adverbs
She skates ....
A
fastly
B
fast

Slide 14 - Quiz

Adjectives and adverbs
Racehorses have to run really ....
A
quickly
B
quick

Slide 15 - Quiz

Bijwoorden (adverbs) zeggen dus iets over de manier waarop iets gebeurt.
Deze woorden eindigen meestal op;
A
-ship
B
-ness
C
-ly
D
-ty

Slide 16 - Quiz

Snapte?
A
nonniebijnanie
B
kweeniemisschienekkeskijke
C
denkvanwelja
D
joazekersjoa

Slide 17 - Quiz

Practise more
* vocab
*phrases
*grammar

Slide 18 - Slide