What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Het voorzetsel + bijwoord klas AH1
lesprogramma 7 april
terugblik huiswerk: (fictie) opdr. 2 : algemene feedback op deze opdracht.
theorie: het voorzetsel (+ bijwoord, als er tijd is)
huiswerk deze week
(t/m dinsdag 14 april):
3 zaken
!!!!!!!!!!!!!!
opdrachten grammatica uit H4 + H5
afmaken/verbeteren
opdrachten H6
bijwoord
maken NN online
fictieopdracht 3
op p.206/207: let op formuleren, spelling en interpunctie! Inleveren in Word
Dus
niet
de bijwoordelijke bepaling zoals in de werkplanner staat!
1 / 22
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
22 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
lesprogramma 7 april
terugblik huiswerk: (fictie) opdr. 2 : algemene feedback op deze opdracht.
theorie: het voorzetsel (+ bijwoord, als er tijd is)
huiswerk deze week
(t/m dinsdag 14 april):
3 zaken
!!!!!!!!!!!!!!
opdrachten grammatica uit H4 + H5
afmaken/verbeteren
opdrachten H6
bijwoord
maken NN online
fictieopdracht 3
op p.206/207: let op formuleren, spelling en interpunctie! Inleveren in Word
Dus
niet
de bijwoordelijke bepaling zoals in de werkplanner staat!
Slide 1 - Slide
Het voorzetsel
-
Wat is een voorzetsel?
-
Hoe vind je een voorzetsel
?
Slide 2 - Slide
Voorzetsel
Een woord is een voorzetsel als je het kunt plaatsen
voor
:
de kast
het feest
Slide 3 - Slide
Voorzetsel
Voorzetsels:
voorzetsels kunnen een
tijd
(wanneer?)
,
plaats
(waar?)of
reden/oorzaak
(waarom?)
aangeven.
Voorzetsels tijd
Tijdens, voor, na, sinds, over.
'Feestwoorden'
Voorzetsels plaats
Denk aan
de kast
:
in, op, naast, onder, achter, tussen, met, boven enz.
Voorzetsels reden
Vanwege, wegens, door, sinds, tot
'Feestwoorden'
Slide 4 - Slide
kastwoorden
:
je kunt het voorzetsel voor 'de kast' zetten
Op, naast, onder, in, tussen, voor
feestwoorden
:
je kunt ze voor 'het feest' zetten
Tijdens, sinds, tot, vanwege
Slide 5 - Slide
Wat is het voorzetsel in de zin?
'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen
Slide 6 - Quiz
Welke van deze woorden is geen voorzetsel?
A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens
Slide 7 - Quiz
Wat is het voorzetsel in deze zin:
“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was
Slide 8 - Quiz
Sleep de woorden die een voorzetsel zijn naar de box.
Vanmorgen
over
ik
achter
door
blauw
de
onder
sowieso
hoog
in
uit
sporten
jaar
van
naast
een
bij
Slide 9 - Drag question
vaste voorzetsels
Veel werkwoorden hebben een
vast voorzetsel
. Bijvoorbeeld:
Slagen
voor
een examen, bijdragen
aan
het resultaat.
Er zijn ook uitdrukkingen met een
vast voorzetsel
. Bijvoorbeeld:
ergens spijt
van
hebben, akkoord gaan
met
het voorstel.
De vaste voorzetsels kun je vinden in een woordenboek. Kijk dan bij het werkwoord of bij het belangrijkste woord in de uitdrukking.
Slide 10 - Slide
Welk voorzetsel hoort bij omgaan?
A
bij
B
met
C
naar
D
uit
Slide 11 - Quiz
Welk voorzetsel hoort bij 'kiezen'?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij
Slide 12 - Quiz
Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Ben kan heel erg opzien sollicitatiegespekken.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar
Slide 13 - Drag question
Vul aan met een voorzetsel:
zorgen ...
Slide 14 - Open question
Vul aan met een voorzetsel:
twijfelen ...
Slide 15 - Open question
Vast voorzetsel
De betekenis van het werkwoord verandert soms als er zo'n vast voorzetsel bij staat, of als je het voorzetsel verandert.
Bijvoorbeeld:
LACHEN NAAR
betekent iets heel anders dan
LACHEN OM
Slide 16 - Slide
Einde
Slide 17 - Slide
0
Slide 18 - Video
Wat is het bijwoord?
Vanavond gaan we op kunstgras trainen.
A
vanavond
B
gaan
C
kunstgras
D
trainen
Slide 19 - Quiz
Wat is het bijwoord?
Jan kan hard fietsen.
A
Joop
B
kan
C
hard
D
rennen
Slide 20 - Quiz
Wat is het bijwoord?
Dit is een bijzonder moeilijke opdracht.
A
dit
B
bijzonder
C
moeilijke
D
opdracht
Slide 21 - Quiz
Wat is het bijwoord?
Jan kan heel hard fietsen.
A
hard
B
heel, hard
C
heel
D
fietsen
Slide 22 - Quiz
More lessons like this
H6 Grammatica woordsoorten, bijwoorden en voortzetsels
May 2021
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
H5: meewerkend voorwerp en het voorzetsel (AH1)
April 2020
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Voorzetsel en herhalen ontleden woordsoorten
August 2023
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
1.5 woorden
September 2022
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
1.5 woorden
September 2022
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
BLOK 3 Grammatica deel 1 LW-ZNW-BNW
January 2024
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 1
H1 - FOrmuleren
September 2021
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
1.5 woorden - les 2
October 2024
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3