V3 bijles grammatica en spelling Blok 2

H3/V3 - hulples 
spelling en grammatica 

Blok 2
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3/V3 - hulples 
spelling en grammatica 

Blok 2

Slide 1 - Slide

Spelling

Slide 2 - Slide

Werkwoorden

Slide 3 - Slide

Wat is de juiste spelling?

Hij heeft de diefstal (bekennen)
A
Bekent
B
Bekend
C
Bekendt
D
Bekendd

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste spelling in de vt?

Hij (wuiven) verliefd naar zijn vriendin .
A
Wuift
B
Wuifd
C
Wuifte
D
Wuifde

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste spelling in de tt?

Zoiets (verzinnen) dat kind heus niet!
A
verzint
B
verzind
C
verzindt
D
verzinde

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste spelling in de vt?

Sammy (rooien) de oude bomen.
A
rooite
B
rooide
C

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste spelling in de tt?

Max (racen) over het circuit.
A
ract
B
racet
C
racd
D
raced

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

Lisa heeft de kip (braden)
A
Gebraat
B
Gebraad
C
Gebraadden
D
Gebraden

Slide 9 - Quiz

Meervoudsvormen
Maak je meestal met -s of -en erachter. 

Maar:
- Woorden eindigend op -s of -f krijgen soms een -z of -v (grens-grenzen en graf-graven, maar fotograaf-fotografen
- Woorden die eindigen op een klinker krijgen een apostrof als de uitspraak anders niet klopt. (bikini-bikini's)

Slide 10 - Slide

- Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. Klemtoon op de laatste lettergreep? Dan -e erbij. (bacterie-bacteriën, maar idee-ideeën)
- Sommige woorden hebben twee meervoudsvormen (-s én -n)
(seconde-secondes/seconden, groente-groentes/groenten)
- Sommige woorden hebben geen meervoud (rijst, zand)

Slide 11 - Slide

Kies het juiste meervoud:
biografie
A
biografies
B
biografie's
C
biografiën
D
biografieën

Slide 12 - Quiz

Kies het juiste meervoud:
puppy
A
puppys
B
puppy's
C
puppy'en
D
puppyen

Slide 13 - Quiz

Verkleinwoorden
Schrijf je vaak zoals je ze uitspreekt.

Maar:
- Woorden die eindigen op -ng krijgen een -nkje of -etje
(ketting-kettinkje, ding-dingetje)
- Afkortingen, losse letters, cijfer- en letterwoorden krijgen een apostrof-tje. (A4'tje, m'tje, wc'tje, MP3'tje)

Slide 14 - Slide

- Bij woorden die eindigen op een lange klinker, verdubbel je die klinker. (oma-omaatje, café-cafeetje)
- Woorden die eindige op -i krijgen -ietje (taxi-taxietje)
- Woorden die eindigen op -y met een medeklinker ervoor, krijgen een apostrof (baby-baby'tje, lolly-lolly'tje, maar spray-spraytje)

Slide 15 - Slide

Kies de juiste verkleiningsvorm:
trolley
A
trolleytje
B
trolley'tje
C
trolley-tje

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste verkleiningsvorm:
macho
A
macho'tje
B
macho-tje
C
machotje
D
machootje

Slide 17 - Quiz

Apostrof
Gebruik je om uitspraakverwarring te voorkomen: 
- Woorden die eindigen op -o, -a, -i en -u en bij -y als daar een medeklinker voor staat. (radio's, baby's)
- Afkortingen en letters (VVD'ers)
- Verkleinwoorden van afkortingen, letters en woorden die eindigen op -y met een medeklinker ervoor (zie boven) (party'tje, A5'je)


Slide 18 - Slide

- Bij het aangeven van bezit (alleen bij uitspraakverwarring en als het woord op een sis-klank eindigt) (Jans fiets, maar oma's etui en Max' trui)
- Bij het weglaten van letters, op de plek waar de letter is weggelaten. (jus d'orange, 's ochtends, 't regent)

Slide 19 - Slide

Wel of geen apostrof?
Mirjams / Mirjam's tuinkabouter
A
Mirjams
B
Mirjam's

Slide 20 - Quiz

Wel of geen apostrof?
Bas / Bas' / Bas's wereldrecord
A
Bas
B
Bas'
C
Bas's

Slide 21 - Quiz

Wel of geen trema?
tweeënzeventig / twee-en-zeventig
A
tweeënzeventig
B
twee-en-zeventig

Slide 22 - Quiz

Trema
- Gebruik je als twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als één klank zou kunnen uitspreken (dus om uitspraakverwarring te voorkomen) (Israël, coördinatie)
- In samengestelde telwoorden (drieënzestig)


Slide 23 - Slide

Geen trema
- Als je het woord niet verkeerd kunt uitspreken (dus als er geen sprake is van 'klinkerbotsing') (financieel, ooievaar , beamen, bioscoop). 
- In samengestelde woorden die geen telwoord zijn zet je een koppelteken (twee-eiig, camera-instelling)
- Sommige leenwoorden, meestal uit het Latijn of Frans (museum, perpetuum - maar wel vacuüm en elektricien, opticien - maar wel ingrediënt en efficiënt)



Slide 24 - Slide

Wel of geen apostrof?
mbo'er / mbo-er
A
mbo'er
B
mbo-er

Slide 25 - Quiz

Wel of geen trema?
smeuig / smeuïg
A
smeuig
B
smeuïg

Slide 26 - Quiz

Grammatica

Slide 27 - Slide

Hoofd- en bijzinnen

Slide 28 - Slide

Hoofdzin
* Samengestelde zin 
* Begint met ns voegwoord: en, want, maar, of, dus.
* Standaard woordvolgorde: Onderwerp en persoonsvorm op plek 1 en 2, er kan niets tussen staan)
* Kan als zelfstandige zin gebruikt worden.




Bijzin
* Samengestelde zin
* Begint met os voegwoord (als, dat, omdat etc), (vnw) bijwoord of betr. vnw.
* Persoonsvorm verderop in de zin (er kan iets tussen onderwerp en pv in staan)
* Kan niet als zelfstandige zin gebruikt worden.  

Slide 29 - Slide

Enkelvoudige of samengestelde zin?
Afgelopen week werd het einde van de Ramadan gevierd.
A
Enkelvoudig
B
Samengesteld

Slide 30 - Quiz

Wat is de hoofdzin en wat de bijzin?
Evelien verslikte zich doordat ze te snel at.
A
Eerste zin is hoofdzin, tweede zin is bijzin
B
Eerste zin is bijzin, tweede zin is hoofdzin
C
Dit zijn beide hoofdzinnen
D
Dit zijn beide bijzinnen

Slide 31 - Quiz

Welk is hoofdzin en wat is bijzin?
Karlijn wilde graag naar de Primark, maar Fatima wilde liever naar de H&M.
A
Eerste zin is hoofdzin, tweede zin is bijzin
B
Eerste zin is bijzin, tweede zin is hoofdzin
C
Dit zijn beide hoofdzinnen
D
Dit zijn beide bijzinnen

Slide 32 - Quiz

Bijzinnen maken en vervangen

Slide 33 - Slide

- Een bijzin is altijd een onderdeel van de gehele zin (bij zinsontleding zou je deze kunnen benoemen als onderwerp, lijdend voorwerp enz.). 
- Je kunt daarom van elk zinsdeel (onderwerp, lijdend voorwerp etc) ook altijd een bijzin maken. 
- Je kunt daarom een bijzin altijd vervangen door één of twee woorden. 

Slide 34 - Slide

Bijzin maken van een zinsdeel
Ik weet de oorzaak van het ongeluk niet. (Enkelvoudige zin)
Ik weet niet wat de oorzaak van het ongeluk is. (Samengestelde zin)

Hij kon al voor die tijd fietsen.  (Enkelvoudige zin)
Hij kon al fietsen, voordat hij kon lopen. (Samengestelde zin)

Slide 35 - Slide

Vervangen
De boom die door de wind is omgeblazen, was honderden jaren oud. (Samengestelde zin)
Die boom was honderden jaren oud. (Enkelvoudige zin)

Het verbaast mij dat hij nog steeds niet ingeschreven is. (Samengestelde zin)
Dat verbaast mij. (Enkelvoudige zin)


Slide 36 - Slide

Vervang de bijzin door één woord:
Karin baalde dat de trein niet reed.

Slide 37 - Open question

Maak een samengestelde zin van:
Ik wil dat.

Slide 38 - Open question

Vervang de bijzin door één woord:
Mensen die skiën, nemen veel risico's.

Slide 39 - Open question

Maak een samengestelde zin van:
Daardoor werd hij ziek.

Slide 40 - Open question