1.2 Fasen en faseovergangen + 1.3 Zuivere stoffen en mengsels

1.2 Fasen en faseovergangen + 1.3 Zuivere stoffen en mengsels
1 / 35
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

1.2 Fasen en faseovergangen + 1.3 Zuivere stoffen en mengsels

Slide 1 - Slide

Programma
-Formatieve check
10 min
-Oefeningen bespreken
20 min
-Deeltjesmodel
10 min
-Zuivere stoffen en mengsels
15 min
-Oefenen
25 min

Slide 2 - Slide

Formatieve check
Klik op de link om naar een nieuwe les te gaan, hierbij kan je zelf feedback geven op je leerdoelen:
Checks voor 1.2 Fasen en faseovergangen + 1.3 Zuivere stoffen en mengsels

De laatste slide sla je voor nu over, deze is voor het einde van de les!

Slide 3 - Slide

Oefeningen nakijken
Ik loop langs om te controleren of je je spullen bij je hebt en of de oefeningen gemaakt zijn.

De antwoorden staan in het eerste tabblad van de Studiewijzer in Magister.
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt de toestandsaanduidingen (fasen) met hun betekenis beschrijven.
  • Je kunt de zes faseovergangen benoemen.
  • Je kunt uitleggen waarom veranderingen in de snelheid van moleculen en hun onderlinge aantrekkingskracht een faseovergang tot gevolg kunnen hebben.
  • Je kunt uitleggen dat een zuivere stof tijdens zijn faseovergang niet van temperatuur verandert.
  • Je kunt uitleggen dat een mengsel tijdens zijn faseovergang van temperatuur verandert.
  • Je kunt verschillende zuivere stoffen en mengsels noemen.

Slide 5 - Slide

Een stof kan op verschillende temperaturen in verschillende vormen voorkomen, dit noem je fasen. Welke 3 fasen kan een stof hebben?

Slide 6 - Open question

Faseovergangen
Stoffen komen in 3 fasen voor op macroniveau:
  • Vast
  • Vloeibaar
  • Gas

Stoffen kunnen van fase veranderen. Dit heet een faseovergang.
Elke faseovergang heeft een eigen naam (uit je hoofd leren!)


Slide 7 - Slide

Elke fase heeft een bijpassende afkorting. Zet de juiste afkorting bij de juiste fase.
Vast
Vloeibaar
Gas
(s)
(g)
(l)

Slide 8 - Drag question

Toestandsaanduidingen
Elke fase heeft een afkorting die gebruikt wordt bij scheikunde, deze heten toestandsaanduidingen:

  • Vast → (s)                                                          komt van het Engelse woord solid
  • Vloeibaar → (l)                                                komt van het Engelse woord liquid
  • Gas → (g)                                                           komt van het Engelse woord gas

Voorbeeld:
Vloeibaar water = water (l)
vast ijzer = ijzer (s)


Slide 9 - Slide

Vierde fase
Er bestaat een vierde fase.
Wanneer een stof opgelost zit in water, wordt dit meegerekend als een fase.

Opgelost in water --> (aq)                                     komt van het Latijnse woord aqua

Slide 10 - Slide

Zet de juiste termen bij de juiste letter.
A
B
C
D
Verdampen
Vloeibaar
Smelten
Rijpen

Slide 11 - Drag question

Macroniveau

Macro = Griekse woord voor groot
Op macroniveau = op groot niveau

Alles wat je met het oog kan zien = macroniveau


Slide 12 - Slide

Microniveau
Micro = Griekse woord voor klein
Op microniveau = op klein niveau

Veel in het universum is gemaakt uit moleculen.

Niet met het blote oog te zien.
Moleculen liggen op microniveau.


Slide 13 - Slide

Deeltjesmodel
Het deeltjesmodel laat zien wat er met moleculen gebeurt op microniveau, tijdens verschillende fasen.

Deeltjes hebben een aantal kenmerken:
  • Ze bewegen altijd.
  • Hoe meer warmte er aanwezig is, hoe meer energie deeltjes krijgen.
  • Hoe meer energie deeltjes hebben, hoe sneller ze bewegen.
  • Deeltjes trekken elkaar aan.

Slide 14 - Slide

Deeltjesmodel
Als een stof vast is op macroniveau:
  • Hebben deeltjes nauwelijks energie, omdat er weinig warmte is.
  • Ze bewegen niet rond maar trillen op een vaste plek.
  • Ze trekken elkaar aan en komen in een rooster te zitten.

Slide 15 - Slide

Deeltjesmodel
Als een stof vloeibaar is op macroniveau:
  • Is er iets meer warmte.
  • De deeltjes hebben meer energie en kunnen rond bewegen.
  • Ze trekken elkaar aan en blijven daardoor bij elkaar in de buurt.

Slide 16 - Slide

Deeltjesmodel
Als een stof gasvormig is op macroniveau:
  • is er veel warmte.
  • Deeltjes hebben veel energie en gaan heel veel rondbewegen.
  • De deeltjes hebben zo veel energie dat ze elkaar niet meer aantrekken.

Slide 17 - Slide

Welke deeltjes trekken elkaar meer aan, deeltjes in de vloeibare fase of deeltjes in de gasfase?
A
Vloeibare fase
B
Gasfase

Slide 19 - Quiz

Bewegen deeltjes sneller of minder snel, naarmate de temperatuur toeneemt?
A
Sneller
B
Minder snel

Slide 20 - Quiz

Welke beschrijving hoort bij welke fase?
De deeltjes zitten in een rooster
De deeltjes trekken elkaar niet meer aan
De deeltjes bewegen bij elkaar in de buurt
Vaste fase
Vloeibare fase
Gas fase

Slide 21 - Drag question

Macroniveau

Macro = Griekse woord voor groot
Op macroniveau = op groot niveau

Alles wat je met het oog kan zien = macroniveau


Slide 22 - Slide

Microniveau
Micro = Griekse woord voor klein
Op microniveau = op klein niveau

Veel in het universum is gemaakt uit moleculen.

Niet met het blote oog te zien.
Moleculen liggen op microniveau.


Slide 23 - Slide

Moleculen
Er bestaan miljoenen soorten moleculen.
Ze verschillen van vorm, grootte en bestanddelen.
Elke soort deeltje vormt een soort stof op macroniveau:











Slide 24 - Slide

Zuivere stoffen
De meeste stoffen zijn opgebouwd uit moleculen.

Zuivere stoffen = 1 soort molecuul

Slide 25 - Slide

Bedenk een zuivere stof.

Slide 26 - Mind map

Mengsels
De meeste stoffen zijn opgebouwd uit moleculen.

Mengsel = 2 of meer soorten moleculen

Slide 27 - Slide

Bedenk een mengsel.

Slide 28 - Mind map

Zijn de volgende stoffen zuiver of een mengsel?
Zuivere stof
Mengsel

Slide 29 - Drag question

Smeltpunt en kookpunt
Verschillende vaste stoffen smelten bij verschillende temperaturen. (smeltpunt)
  • water: smeltpunt = 0 °C
  • ijzer: smeltpunt = 1538 °C

Verschillende vloeistoffen verdampen bij verschillende temperaturen (kookpunt)
  • water: kookpunt = 100 °C
  • ijzer: kookpunt = 2862 °C

Slide 30 - Slide

Smelttraject en kooktraject
  • Alleen zuivere stoffen hebben een smelt/kookpunt.
  • Mengsels hebben een smelt/kooktraject!

  • Zuivere stoffen hebben 1 temperatuur waarop ze smelten/koken.
  • Mengsels hebben een temperatuurtraject waarop ze smelten/koken.


Slide 31 - Slide

Temperatuur, tijd-diagram

Slide 32 - Slide

Boter smelt tussen 52 en 68 graden. Is dit een smeltpunt of een smelttraject? Is boter dan een zuivere stof of een mengsel?
A
Smeltpunt, zuivere stof
B
Smelttraject, zuivere stof
C
Smeltpunt, mengsel
D
Smelttraject, mengsel

Slide 33 - Quiz

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Hoofdstuk 1 Paragraaf 2:
6 t/m 11

Hoofdstuk 1 Paragraaf 3:
4 t/m 7 + 9

Slide 34 - Slide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 35 - Slide