Woordenschat blok 2

1 / 20
next
Slide 1: Slide
WoordenschatBasisschoolGroep 6

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Taal: blok 2: Les 5 herhaling
-Kennen wij de blokwoorden en de betekenis hiervan.
-Kunnen wij een correcte zin maken met de blokwoorden en uitdrukkingen van blok 2.


Aan het einde van de les:

Slide 2 - Slide

timer
0:30
Welke woorden heb je onthouden?

Slide 3 - Mind map

Quiz regels
30 sec overlegtijd bij elke vraag (fluistertoon)
Bij een goed antwoord                         +1 
Bij een fout antwoord                             0
Bij het verstoren van de les                 - 1

Winnaars                           20 pt 
Individuele vragen          2 pt

Slide 4 - Slide

Welke woord hoort bij de betekenis:
Op een natuurlijke manier gegroeid of gemaakt, zonder schadelijke stoffen.
A
Gunstig
B
Telen
C
Gigantisch
D
Biologisch

Slide 5 - Quiz

Bekijk het plaatje Goed!

Slide 6 - Slide

Welk woord past het best bij het plaatje?

Slide 7 - Open question

Wat is een woord voor:   Groente die niet gekookt is.        



Slide 8 - Slide

Ten slotte
Vervolgens
Toevoegen
Husselen
Ergens bijdoen
Als laatste
Daarna
Dingen door elkaar gooien

Slide 9 - Drag question

Welke woord hoort bij de betekenis:
Poep van dieren op aarde bij de planten leggen
A
Verdrogen
B
Schimmelen
C
Bemesten
D
Telen

Slide 10 - Quiz

             Wat wordt er bedoeld met het woord:                   Het gewricht?

Slide 11 - Slide

De betekenis van het geraamte is:
Het deel van je lichaam dat tussen je heupen zit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het woord:
ontkiemen?
A
Beginnen te groeien uit een zaadje
B
Groenten, vruchten en bloemen zaaien, verzorgen en oogsten
C
Een geheel van dingen die met elkaar verbonden zijn
D
Bedekt raken met schimmel. Dat zijn piepkleine plantjes

Slide 13 - Quiz

Door welk woord kunnen de dikgedrukte woorden worden veranderd?
''We eten niet de blaadjes, maar de dikke wortel van een plant.''

Slide 14 - Open question

Welk woord past bij het plaatje?

Slide 15 - Slide

Welk woord past het best bij het plaatje?

Slide 16 - Open question

Welke zin is goed en welke zin is fout?
Ik had bij het fietsen de wind tegen, dus de wind was voor mij gunstig.
Een mug is klein, maar een olifant is een gigantisch dier.
Goed
Fout

Slide 17 - Drag question

Wat betekent het woord: Het ingrediënt?
A
Een ding om dunne plakjes kaas te snijden.
B
Een manier om een bepaald soort eten klaar te maken.
C
De manier waarop dingen na elkaar komen
D
De dingen waar het eten van gemaakt is.

Slide 18 - Quiz

Je maakt 3 zinnen met elk één themawoord/gezegde erin. 

Mix & Match je loopt rond in de klas en zoekt een maatje, je leest allebei één zin op en geeft elkaar feedback. (2x)
timer
5:00
Duimpje omhoog of duimpje omlaag

Slide 19 - Slide

Heb jij een correcte zin ?

Slide 20 - Slide