• Je kan de persoonsvorm vervoegen in de tegenwoordige en verleden tijd.
• Je kan het voltooid deelwoord vervoegen.
• Je kan de persoonsvorm vervoegen in de gebiedende wijs.
• Je kan voorbeelden geven van sterke (klankveranderende)en zwakke (klankvaste)werkwoorden.
• Je kan werkwoorden vervoegen in zinnen met twee onderwerpen en gezegdes.
• Je kan de bijvoeglijke naamwoorden op de juiste manier spellen.
Je kan het meervoud van een zelfstandig naamwoord correct opschrijven.
Je weet wanneer je een –n schrijft achter woorden als alle(n), beide (n)