V4 - T3 : BS7 Opvoeding of aanleg

Intermediair: Beide fenotypen komen tot uiting 

Intermediair fenotype
1 / 47
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Intermediair: Beide fenotypen komen tot uiting 

Intermediair fenotype

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

We kruisen een zwarte cavia met een witte cavia.. De nakomelingen zijn allemaal grijs. Wat is het genotype van de zwarte cavia?
A
IzIz
B
IzIw
C
Zz
D
ZZ

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Het leeuwenbekje heeft een intermediair fenotype. Als een rood leeuwenbekje (IrIr) wordt gekruist met een wit leeuwenbekje (IwIw) komen er roze nakomelingen. Deze worden onderling weer gekruist.
In welke verhoudingen komen de fenotypen voor bij de F2?
A
1 rode : 2 witte : 1 roze
B
1 rode : 2 roze : 1 witte
C
3 roze : 1 witte
D
2: roze 2: witte

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Bloedgroepen: AB0
Wat is het genotype
van elke bloedgroep?
A: IAIA of IAi
B: IBIB of IBi
AB: IAIB
0: ii

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Welke genotypen en fenotypen kan je hebben als je ouders IAIA en IBi hebben?
IAIA en IBi
A
IAIAmetbloedgroepA
B
IAIBmetbloedgroepAB
C
IAiofIAIBmetbloedgroepAofAB
D
IBimetbloedgroepB

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welke fenotypen kan je hebben als je ouders IAIA en IBi hebben?
A
bloedgroep A
B
bloedgroep AB en O
C
Bloedgroep AB en A
D
Bloedgroep AB en B

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Welk fenotype zal iemand hebben met de allelen IAIB?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep '0'

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Bij de mens zijn er niet twee, maar drie allelen die de bloedgroepen van het AB0- systeem bepalen: IA, IB en i. IA en IB zijn allebei dominant over i.

Individuen met het genotype IAIB hebben bloedgroep AB; homozygoot recessieve individuen hebben bloedgroep 0.


Wat is een mogelijk genotype voor iemand met bloedgroep A?
A
IBIB
B
IAi
C
IAIB
D
IBi

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

B. Welke genotypen hebben de ouderplanten?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

F1:
De nakomelingen bestaan uit 12 planten met regelmatige witte bloemen, 9 planten met regelmatige rode bloemen, 22 planten met regelmatige roze bloemen, 8 planten met onregelmatige witte bloemen, 11 planten met onregelmatige rode bloemen en 19 planten met onregelmatige roze bloemen.

wit: 12+8 = 20
rood: 9+ 11 = 20
roze: 22 + 19= 41
verhouding is 1:1:2 voor wit-rood-roze
wit- rode en roze bloemen. Dus Intermediair.
Beide even dominant dus: 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

F1:
De nakomelingen bestaan uit 12 planten met regelmatige witte bloemen, 9 planten met regelmatige rode bloemen, 22 planten met regelmatige roze bloemen, 8 planten met onregelmatige witte bloemen, 11 planten met onregelmatige rode bloemen en 19 planten met onregelmatige roze bloemen.


12+9+22= 43 regelmatige bloemen
8+11 +19= 38 onregelmatige bloemen

dus ongeveer 2:2 (of 1:1)
Wat kunnen de ouders zijn voor deze verhouding?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

F1
XD-> oranje           Xd -> zwart
S -> witte vlekken        ss-> geen witte vlekken

Mopsy: ss

Ploeske: Ss 

Tommie: ss

Todd: SS

Vlekkie:  Ss

Japie: Ss

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

F1
 X-chromosomale
oranje (XD) en zwart (Xd)
in aanwezigheid van allel S heeft de vacht witte vlekken, 
een homozygoot recessieve kat (ss) heeft geen witte vlekken
Mopsy:.
Mopsy: XDXD  (XDXd) hebben EN ss
Ploeske: XdXd (XDXd) hebben EN Ss
Tommie: XdY
Todd: XdYSS (Bij de testkruising had hij nakomelingen met alleen vlekken.)
Vlekkie: XDYSs (Bij de testkruising had hij nakomelingen met zowel vlekken als geen vlekken.)
Japie: XdYSs (Bij de testkruising had hij nakomelingen met zowel vlekken als geen vlekken.)

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Lapjeskatten hebben oranje, zwarte en witte ‘lapjes’
 in aanwezigheid van allel S heeft de vacht witte vlekken

Mopsy: XDXD of XDXd hebben EN ss
x
Todd: XdYSS 



C. XDXDxXdYSS

F1: Ss = wit
XDXd

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Welk fenotype zal iemand hebben met de allelen IAIB?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep '0'

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

De moeder heeft bloedtype A (IAi). De vader heeft bloedtype B (IBIB). Hoeveel kans heeft het kindje op bloedtype IAIB
A
0%
B
75%
C
50%

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Een vrouw heeft bloedgroep A en de man heeft bloedgroep B. Ze krijgen een kind met bloedgroep 0. Wat zijn de genotypen van de ouders?
A
IAi en IBi
B
IAIA en IBi
C
IAi en IBIB
D
IAIB en ii

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welk genotype hoort bij welke bloedgroep?
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

Een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep 0 hebben een kind met bloedgroep 0. Hoe groot is de kans dat een tweede kind ook bloedgroep 0 heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 20 - Quiz

het kind heeft bloedgroep 0, dus ii. Van vader én moeder moet het dus allel i hebben gekregen, vader heeft dus genotype IAi. Moeder heeft ii (bloedgroep 0). De kans dat vader i doorgeeft is 0,5, de kans dat moeder i doorgeeft is 1. De kans op ii is dus 0,5 x 1 = 0,5. Het feit dat het eerste kind bloedgroep 0 heeft is niet van invloed op de bloedgroep-kans voor het tweede kind.
Man met bloedgroep A (IAIA of IAi)
Vrouw met bloedgroep 0 (ii)
Kind met bloedgroep 0 (ii)

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Hoe noem je het als een allel dat homozygoot voorkomt geen levensvatbaar individu oplevert?
A
gekoppelde overerving
B
draagster
C
letale factor
D
multipele allelen

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Want een kanarie met een kuif moet een K hebben, twee K (KK) betekent de lethale factor. 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Wat is de verhouding in het fenotype van de nakomelingen als:
Aa x Aa

A= Kuif, a= geen kuif, AA= lethaal
A
Kuif: geen kuif = 3 : 1
B
Kuif: geen kuif = 2: 0
C
Kuif: geen kuif = 2: 1
D
Kuif: geen kuif = 1: 1

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wat is de kans op een heterozygoot genotype bij twee ouders die heterozygoot zijn voor een letale factor ?
A
1/2
B
3/4
C
1/3
D
2/3

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

De Manx is een staartloze kat.
De eigenschap staartloos is het gevolg van een dominant allel. Voor fokkers van dit ras doet zich het volgende probleem voor:
homozygoot staartloze jongen zijn niet levensvatbaar. Ze sterven al voor de geboorte!
Een staartloze kater bevrucht een staartloze poes.
Hoe groot is de kans op een dood jong?
A
0 %
B
25%
C
33,3%
D
50%

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Thema 3 Genetica
B7
Opvoeding of aanleg

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Doelen van deze paragraaf
Je kunt het doel van tweelingonderzoek beschrijven
Je kunt verklaren dat epigenetica kan leiden tot een ander overervingspatroon dan volgens de wetten van Mendel

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Nature-nurturedebat
Wordt ons gedrag meer bepaald door aangeboren of aangeleerde eigenschappen?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Tweelingonderzoek
Een-eiige tweeling met hetzelfde genotype 
(nature).

Onderzoek naar verschillen in fenotype als gevolg van het millieu. 
(nurture)

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Plot twist: Epigenetica

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Epigenetica

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Video

This item has no instructions

Epigenetica
Epi-=op/ bij/ aan/ boven/ voor
- Extra informatie bovenop het genotype (bovenop DNA-code).
- Epigenetica bepaalt óók kenmerken in fenotype.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Epigenetica gaat over:
A
Het effect van de DNA-code op het fenotype.
B
Het effect van de omgeving op uiting van genen.
C
Mutaties van de DNA-code door omgeving.
D
Het doorgeven van mutaties in DNA.

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Een ééneiige tweeling groeit gescheiden van elkaar op. Wat zou je goed kunnen onderzoeken met behulp van deze tweeling?
A
De invloed van genen op het fenotype
B
De invloed van omgevingsfactoren op het fenotype
C
De invloed van omgevingsfactoren op het genotype
D
De invloed van het fenotype op de genen.

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Aangeboren gedrag
Aangeleerd gedrag

Slide 39 - Drag question

This item has no instructions

Slide 40 - Video

This item has no instructions

Maak opdracht 64 t/m 73
timer
5:00

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

2 algemene oefentoetsen 
over Genetica

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Slide 43 - Link

This item has no instructions

Slide 44 - Link

This item has no instructions

Examenvragen oefenen?

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Slide 46 - Link

This item has no instructions

Slide 47 - Link

This item has no instructions