9.2-1 Vormen van erfelijkheid 5H 2021

H9: Erfelijkheid
H09: Erfelijkheid
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H9: Erfelijkheid
H09: Erfelijkheid

Slide 1 - Slide

Vragen over het huiswerk?

Slide 2 - Slide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 9.2: Stamboomonderzoek

Slide 3 - Slide

Doel en begrippen 9.2 
Je leert welke verschillende vormen van overerving er zijn.

dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, drager, intermediaire overerving, onvolledig dominant, multipele allelen, co-dominantie, X-chromosomale overerving.

Slide 4 - Slide

Fenotype/ Genotype
Fenotype: beschrijving van een eigenschap
Bijvoorbeeld: blond/ bruin/ zwart/ grijs haar, wel/ niet tongrollen, wel/ geen suikerziekte, koriander smaakt wel/ niet naar zeep, kleurenblind/ kleurenziend, bloedgroep A/B/AB/0

Genotype: beschrijving van de aanwezige allelen
AA, bb, IAIA, XaY

Slide 5 - Slide

Dominant/ recessief
Een dominant allel zie je altijd terug in het fenotype (ook als er maar één dominant allel is).

In het genotype noteren met een HOOFDLETTER.

Slide 6 - Slide

Dominant/ recessief
Een recessief allel zie je alleen terug in het fenotype als er geen dominante allelen aanwezig zijn.
In het genotype noteren met een kleine letter.


Slide 7 - Slide

Dominant/ recessief
Allelen van hetzelfde gen hebben dezelfde letter (HOOFD of klein)

Slide 8 - Slide

Homozygoot
Een individu met twee dezelfde allelen.
Twee dominante allelen of twee recessieve allelen.
Genotype is AA (homozygoot dominant) of aa (homozygoot recessief).
Kan alleen A of a doorgeven.


Slide 9 - Slide

Heterozygoot
Een individu met twee verschillende allelen.
Een dominant en een recessief allel.
Genotype is Aa.
Dit individu kan allel A of allel a doorgeven aan volgende generatie.

Slide 10 - Slide

Drager
Een heterozygoot individu heeft het dominate fenotype maar is wel drager van het recessieve allel.
Kan dus wél het recessieve allel doorgeven en zorgen voor recessieve fenotype in de voldoende generatie.

Slide 11 - Slide

Intermediaire overerving
Er is geen sprake van een dominant en een recessief allel. De allelen zijn onvolledig dominant. Beide allelen hebben evenveel invloed op het fenotype.
Notatie BR en BW waarbij A de ene variant van eigenschap B is en B de andere variant.
Bijvoorbeeld bloemkleur rood en wit.

Slide 12 - Slide

Intermediaire overerving
Bij een bepaalde bloemsoort is de bloemkleur intermediair (rose). Als een rode bloem wordt gekruist met een witte bloem ontstaan rose nakomelingen. Deze nakomelingen (F1) worden
onderling gekruist. Hoeveel van de 32 nakomelingen verwacht je dat er rose zullen zijn in de F2?

Slide 13 - Slide

X-chromosomle overerving
Allelen op het X chromosoom erven anders over omdat een man maar 1 X chromosoom heeft.
  • Mannen met 1 recessief allel hebben meteen de recessieve eigenschap
  • Mannen erven X chromosomale eigenschappen altijd van hun moeder over
  • Vrouwen erven altijd het X chromosoom van hun vader, met de allelen die daar op liggen.
Notatie: XA en Xa

Slide 14 - Slide

X-chromosomale overerving
Bij Drosophila komt onder andere het allel ‘vleugels zonder dwarsaders’ voor. Dit allel is X-chromosomaal en recessief. Een vrouwtje met vleugels zonder dwarsaders wordt gekruist met een mannetje met normale vleugels. De F1-individuen die hieruit ontstaan, worden onderling gekruist en er ontstaan een F2.
Hoeveel % van de vrouwtjes uit de F2 heeft vleugels zonder dwarsaders?

Slide 15 - Slide

Doel en begrippen 9.2 
Je hebt geleerd welke verschillende vormen van overerving er zijn.

dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, drager, intermediaire overerving, onvolledig dominant, multipele allelen, co-dominantie, X-chromosomale overerving.

Slide 16 - Slide

Huiswerk
Maak een begrippenlijst over erfelijkheid.

Slide 17 - Slide