LES 5 P3 KT1 Observeren: kijkkader maken

Trainen en gezondheid
Kerntaak 1
Periode 3
Les 5
1 / 13
next
Slide 1: Slide
Kerntaak 1MBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Trainen en gezondheid
Kerntaak 1
Periode 3
Les 5

Slide 1 - Slide

Huiswerk

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 4 - Slide

Uitleg van de 
waarnemingsfouten
Selectief waarnemen
Je kan niet alles waarnemen, dus je maakt voor jezelf een selectie.
Denk aan de test met de auto. Door vooraf al te bedenken waar je op gaat letten, kun je het selectief waarnemen verminderen.
Halo- en horn-effect
Je waarneming en beoordeling wordt beïnvloed door bepaalde opvallend positieve of juist negatieve aspecten van het gedrag van iemand.
Halo-effect;
Wanneer je iemand knap vindt, ben je vaak ook positiever over deze persoon.
Horn-effect: 
Wanneer je iemand zijn stem verschrikkelijk vind, ben je vaak negatiever over deze persoon.
Subjectief waarnemen
Iedereen kijkt op zijn persoonlijke manier, met een gekleurde bril en vervormt min of meer de werkelijkheid.
(Denk aan je eigen waarden en normen, (voor)oordelen, humeur, interesse en ervaringen. (referentiekader)
Begin en eind
Het begin en het eind blijven je het beste bij.
Het geeft dus geen goed beeld van de werkelijkheid, want daartussen gebeurt ook nog iets.
Het regelmatig bijhouden (turven of beschrijven) van wat je waarneemt, kan dit verminderen.
Contrast
Wanneer je bijv wilt bepalen hoe druk of rustig het gedrag van bepaalde kinderen is en je begint met het observeren van een heel rustig kind, heb je de neiging om het tweede kind drukker te vinden dan het in werkelijkheid is. Het omgekeerde kan ook. Dit is contrast.
Projectie
Als je zelf slecht tegen je verlies kunt, neem je dat eerder waar bij een ander. Wat je zegt of vindt van een ander, past vaak bij jezelf. 

Je projecteert jezelf in een ander; min of meer onbewust.

Slide 5 - Slide

Observatiemethoden
Participerende en niet- participerende observatie.

Participeren betekent meedoen.
Kwalitatieve observatie

Je kijkt naar WAT er gebeurt.
Wanneer is een bewegingsactiviteit goed, voldoende of onvoldoende uitgevoerd



Kwantitatieve observatie

Je telt HOE VAAK iets voorkomt
(turven tellen)


Slide 6 - Slide

  • Kijkkaders
Inhoud

Slide 7 - Slide

  • Je hebt kennis gemaakt met een kijkkader
  • Je weet wat er in een kijkkader hoort te staan.
Doel van de les

Slide 8 - Slide

Je krijgt zo een kijkkader van een examenkandidaat N3.         (Roze)
Deze lees je helemaal ZELFSTANDIG en STIL door.

Beantwoord daarna de vragen die op het feedback formulier staan.
Beantwoord de vragen zo uitgebreid mogelijk en maak een foto van het formulier. (Deze voeg je straks toe in de opdracht)
Opdracht
timer
15:00
Kwaliteitsbesef

Slide 9 - Slide

Bespreek met je tweetal de vragen die op het feedback formulier staan.
Hebben jullie dezelfde feedback? 


(Op welke punten komt jullie feedback overeen en op welke punten verschilt het?)
Opdracht
timer
5:00

Slide 10 - Slide

Nog meer voorbeelden!

Slide 11 - Slide

En nu?
timer
15:00

Slide 12 - Slide

Wat heb je onthouden
van deze les?

Slide 13 - Open question