This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Werkwoordspelling hoofdstuk 2.9:
Om de tegenwoordig tijd van een werkwoord te kunnen vormen, heb je de STAM van het werkwoord nodig.
De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.
Bijvoorbeeld:
worden - en = word
leiden - en = leid
houden -en = houd
Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit
Kijk maar:
geloven - en = gelov
reizen - en = reiz
lopen - en = lop
Dus zijn de stam en de ik-vork NIET hetzelfde:
Kijk maar (stam / ik-vorm):
geloven - en = gelov > geloof
reizen - en = reiz > reis
lopen - en = lop > loop
De persoonsvorm spellen in de
tegenwoordige tijd
Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,
zijn er maar drie mogelijkheden
Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:
schrijf alleen de stam
ik loop
ik fiets
ik praat
ik vind
loop jij
fiets jij
praat jij
vind jij
Enkelvoud andere vormen:
schrijf de stam + t
jij loopt
hij fietst
zij praat
Fred vindt
Meervoud:
schrijf het hele werkwoord
wij lopen
zij fietsten
jullie praten
Fred en Laurien vinden
Om de verleden tijd van een werkwoord te kunnen vormen, heb je de T KoFSCHiP X nodig.
Kun je op drie manieren vervoegen:
1. Klankverandering
2. T KoFSCHiP X
3. Aangepast voltooid deelwoord