3.4A Woordformules

Planning:
  • Opening ( aanwezig-spullen-huiswerk)
  • Herhaling van vorige les
  • Theori 3.4A Woordformules       
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting/huiswerk
Les doel:
  • kun je rekenen met woordformules.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning:
  • Opening ( aanwezig-spullen-huiswerk)
  • Herhaling van vorige les
  • Theori 3.4A Woordformules       
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting/huiswerk
Les doel:
  • kun je rekenen met woordformules.

Slide 1 - Slide

Terugblikken grafiek tekenen
De bovenste rij is de horizontale as.
De onderste rij is de verticale as. 
Zet de getallen uit de tabel in de grafiek.
Teken een vloeiende lijn door de punten.

Slide 2 - Slide

Welke stap wordt vaak vergeten bij het tekenen van een grafiek in een assenstelsel?
A
Het tekenen van een assenstelsel
B
Het tekenen van de lijn door de punten
C
Het zetten van namen bij de assen

Slide 3 - Quiz

Wat wordt er bedoelt met gelijke stapgrootte?
A
Gelijke stapgrootte is het aantal hokjes dat je gebruikt voor je assenstelsel
B
Gelijke stapgrootte betekend dat de getallen langs de assen telkens met dezelfde hoeveelheid groter worden, dus bijvoorbeeld +2
C
Gelijke stapgrootte betekend dat langs de assen er altijd stapjes van 1 worden gemaakt.

Slide 4 - Quiz

Terugblikken globele grafieken
Bij een globale grafiek staan geen cijfers
Toch kun je er iets over zeggen.

Slide 5 - Slide

Woordformules
a. Wat krijgt zij als vast bedrag? 
     € 10,-

b. Hoeveel krijgt ze per rondje? 
    € 4,-

c. Hoeveel voor 5 rondjes?
    5 x € 4,- + € 10,- = € 30,-

Slide 6 - Slide

Aantal rondjes
0
1
2
3
4
5
bedrag in € 
10
14
18
22
26
30
Vraag :
Schrijf een formule om het bedrag te berekenen dat zij zal krijgen voor het aantal rondjes
timer
2:00

Slide 7 - Drag question

Woordformules
bedrag = 10 + 4 ∙ aantal rondjes is een woordformule.

  • Een woordformule is een som met meer dan 1 uitkomst.
  • Je stopt er elke keer een andere waarde in. Hier: aantal rondjes.
  • Er zit regelmaat in de uitkomsten.

 formule heeft 
twee onbekenden.

Slide 8 - Slide

Woordformule
In een woordformule staat op een korte en handige manier hoe je iets berekent.

Bijvoorbeeld:   huurprijs fiets = 5 + 2 x aantal uren

Let op je uitwerking en de notatie!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Sara bestelt kaarten. De woordformule die hierbij hoort is:

kosten in € = 4 + 0,50 ∙ aantal kaarten

Welk bedrag is het vaste bedrag?
A
4
B
0,50

Slide 11 - Quiz

kosten in € = 4 + 0,50 ∙ aantal kaarten

Wat is het bedrag per kaart?
A
0,50
B
4

Slide 12 - Quiz

kosten in € = 4 + 0,50 ∙ aantal kaarten

Hoeveel kosten 10 kaarten?
A
40,50
B
45,-
C
9,50
D
9,-

Slide 13 - Quiz

kosten in € = 4 + 0,50 ∙ aantal kaarten

Hoeveel kosten 10 kaarten?
4+0,5010=
4+5=9

Slide 14 - Slide