Aan het einde van de les weten we hoe Romeinse namen ontstonden.
Aan het einde van de les hebben we onze eigen namen vertaalt naar het Romeins.
Aan het van de les weten we hoe de nieuwe opdracht in elkaar zit.
Slide 3 - Slide
Romeinse namen
Romeinsen namen zijn anders dan onze eigen namen. Ze gebruikten bijvoorbeeld geen voornamen.
Romeinen gebruikte hun bijnaam plus achternaam om hun voornaam te creëren.
Je had dus drie namen, bij de romeinen een voornaam, achternaam en bijnaam. Dit noemde ze de tria nomina.
Slide 4 - Slide
Romeinse namen
Romeinsen namen zijn anders dan onze eigen namen. Ze gebruikten bijvoorbeeld geen voornamen.
Romeinen gebruikte hun bijnaam plus achternaam om hun voornaam te creëren.
Je had dus drie namen, bij de romeinen een voornaam, achternaam en bijnaam. Dit noemde ze de tria nomina.
Slide 5 - Slide
Romeinse namen
Bijvoorbeeld: Gaius Julius Ceasar.
Als eerste Gaius. De voornaam bestond uit een bijnaam en achternaam.
Dan je achternaam zoals Julius.
Als laatste een eigenschap of daad. Caesar betekende bijvoorbeeld krullenbol.
Slide 6 - Slide
Romeinse namen
Bij vrouwennamen ging het ongeveer hetzelfde. Alleen nam je de familienaam over van je vader.
Bijvoorbeeld: Gaius Julius Ceasar werd voor vrouwen Julia Ceasar.
Bij de romeinen zetten ze ia, in plaats van ius als het gaat om vrouwen namen.
Slide 7 - Slide
Agelatus: Nooit lachend
Balbin: Stotteraar
Brocchus: getand
Brutus: Dom
Cato: Slim
Caecus: Blinden man
Caepio: uienverkoper
Cincinnatus: krullig
Crassus: Vet/dik
Cunctator: vertragend/langzaam
Flaccus: Grote oren
Flavius: Blond haar
Caligula: Schoen
Gracchus: Kauw(vogel)
Piso: Verpulveren
Postumus: Grafsteen
Pulchur: Prachtig
Rufus: Rood
Ruso: Heikneuter
Secvola: Linkshandig
Scaurus: Opgezwollen voeten
Strabo: Scheel kijken
Sulla: Kalf
Verres: Varken
Varon: Kromme benen
Slide 8 - Slide
Opdracht: Je eigen Romeinse naam
Stap een: Bedenk eerst een bijnaam voor jezelf.
Stap twee: Voeg je bijnaam en achternaam samen tot een woord. Je hebt nu je voornaam.
Stap drie: Heb je iemand in de familie waar je naar vernoemt, bent schrijf dan ook nog minor achter je bijnaam.
Stap vier: Schrijf je Romeinse naam op in deze volgorde: Voornaam, achternaam, bijnaam, minor(als je vernoemt bent).
Stap vijf: Je hebt je eigen Romeinse naam gemaakt.
Slide 9 - Slide
Maken Huiswerk
Wat ? : Je gaat zelfstandig aan de slag met de opdracht.
Hoe ? : Je doet dit op papier.
Tijd? : 10 minuten.
Hulp? : De docent.
Klaar? : Wacht op de docent.
Resultaat : Je hebt je eigen Romeinse naam gecreëerd.
Slide 10 - Slide
Sociale lagen bij de Romeinen.
Net zoals bij de Grieken, Egyptenaren en andere samenlevingen rond deze tijd hadden de Romeinen ook sociale lagen.
Sociale lagen zijn verschillen in mensen in de vorm van aanzien, macht en rijkdom.
Bij de Romeinen had je vier lagen. Die je kon verdelen in twee groepen, de patriciërs en de plebejers
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Het leven van een rijke Romein.
Waarom kijken we precies naar de Rijke Romeinen?
Als eerste begon je dag als rijke Romein met rijen bezoekers voor je deur van vrienden tot bezoekers van verschillende sociale lagen.
Je gaf instructies aan je slaven en je at samen met je vrienden. Je ontbijt bestond uit: kaas, eieren, vruchten, brood met knoflook met zout.
Slide 13 - Slide
Het leven van een rijke Romein.
Na je ontbijt ga je samen met je vrienden richting je werk, namelijk de senaat. De senaat is waar alle belangrijke politici bij elkaar komen om wetten en besluiten te nemen.
Je bent een van deze belangrijke politici een senator genoemd. Je bent een groot gedeelte van de dag bezig met het discussiëren van wetten en de wensen van het Romeinse volk.
Slide 14 - Slide
Het leven van een rijke Romein.
Aan het einde van de dag ga je samen met je collega's terug naar je huis waar jouw slaven al druk bezig zijn met het voorbereiden van je avondmaal.
Je krijg tijdens het enorme banket van gans tot kaviaar. Je dronk daarbij wijn verdunt met water en praten met je vrienden over de dag.
Na het eten gaan je vrienden dronken naar huis en ga je naar bed.
Slide 15 - Slide
Maken Huiswerk
Wat ? : Je gaat zelfstandig aan de slag met de opdracht.
Hoe ? : Je doet dit op papier.
Tijd? : 10 minuten.
Hulp? : De docent.
Klaar? : Wacht op de docent.
Resultaat : Je hebt je eigen Romeinse naam gecreëerd.