Kijk maar eens mee naar de volgende twee zinnen en beantwoord onderstaande vragen:
> A: Salut! Je suis en France. Je fais du camping. On a du beau temps (weer).
< B: Salut! J’ai été en France. J’ai fait du camping. On a eu du beau temps (weer).
1. Wat zijn de werkwoorden in beide zinnen? Schrijf ze op.
2. In welk bericht zien we de présent en in welk bericht de passé composé?
3. Het voltooid deelwoord van être is ....., van faire is .... en van avoir is ....