Spelling H5 afronden + afronden spelling en woordenschat H4 en 5

Programma

1) Bespreken huiswerk Spelling H5: tussen -n, tussen -s

2) herhaling stof Woordenschat en spelling h4 en 5

3) Vragen? Vakhulp?





1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma

1) Bespreken huiswerk Spelling H5: tussen -n, tussen -s

2) herhaling stof Woordenschat en spelling h4 en 5

3) Vragen? Vakhulp?





Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je kent de regels voor het al dan niet plaatsen van een tussen -n en -s in samenstellingen.

We herhalen de stof van Woordenschat en spelling H4 en H5 (met uitzondering van de woorden die je moet leren): begrijp je alles?
 


Slide 2 - Slide

Bespreken opdracht 6, blz. 164
  • 1 bereleuk
  • 2 beroepsspeler
  • 3 bioscoopstoel
  • 4 drinkebroer
  • 5 geboortekaartje
  • 6 gerstenat
  • 7 groentesoep
  • 8 hellevuur

  • 9 knarsetanden
  • 10 koekenpan
  • 11 passagiersschip
  • 12 proteststem
  • 13 reuzegezellig
  • 14 tarwebrood
  • 15 zonnesteek
  • 16 zwijnenstal

Slide 3 - Slide

Opdracht 7
  • 1 bereleuk 13 reuzegezellig
  • 2 beroepsspeler 11 passagiersschip
  • 3 bioscoopstoel 12 proteststem
  • 4 drinkebroer 9 knarsetanden
  • 5 geboortekaartje 7 groentesoep
  • 6 gerstenat 14 tarwebrood
  • 8 hellevuur 15 zonnesteek
  • 10 koekenpan 16 zwijnenstal


Slide 4 - Slide

Woordenschat H4
Je herkent contaminaties, pleonasmes en tautologieën en je kunt ze verbeteren.
Je kent de woorden van opdracht 5.

Slide 5 - Slide

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
De docent herhaalde de uitleg geduldig opnieuw.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 6 - Quiz

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
We wisten dit reeds weken al.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 7 - Quiz

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
Hij kreeg ongenadeloos op zijn kop.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 8 - Quiz

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
Zijn gedrag verbeterde ten goede.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 9 - Quiz

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
Zij neemt altijd het hoogste woord bij die discussies.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 10 - Quiz

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
We hebben circa 100 à 150 exemplaren.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 11 - Quiz

Woordenschat H5
Je weet wat de uitdrukkingen en spreekwoorden van de startopdracht en opdracht 1 t/m 3 betekenen en je kent het verschil tussen een uitdrukking en een spreekwoord.
Je kent de woorden van opdracht 6.

Slide 12 - Slide

De beste stuurlui staan aan wal.
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 13 - Quiz

We moeten de koe bij de horens vatten.
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 14 - Quiz

Ze voelde zich als een vis in het water.
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 15 - Quiz

Als de kat van huis is, dansen de muizen (op tafel).
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 16 - Quiz

Spelling H4
Je weet wat afkortingen, verkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden en symbolen zijn en je kent de afkortingen uit de theorie, de startopdracht en opdracht 1 t/m 3.
Je weet hoe en wanneer je een weglatingsstreepje en koppelteken gebruikt.
Je kent de werkwoordspelling en kunt de vormen benoemen.

Slide 17 - Slide

afkorting
letterwoord
initiaalwoord
verkorting
symbool
aids
a.s.
W
hsl
prof

Slide 18 - Drag question

afkorting
letterwoord
initiaalwoord
verkorting
symbool
m.b.t.
AOW
info
s
soa

Slide 19 - Drag question


domino + effect
A
dominoeffect
B
domino-effect
C
domino effect

Slide 20 - Quiz


anti + aanbaklaag
A
antiaanbaklaag
B
anti-aanbaklaag
C
anti aanbaklaag

Slide 21 - Quiz


Zuid + Tirol
A
ZuidTirol
B
Zuid-Tirol
C
Zuid Tirol

Slide 22 - Quiz


ex + politie + agent
A
expolitieagent
B
ex-politie-agent
C
ex-politieagent
D
ex politieagent

Slide 23 - Quiz


pro + Frans
A
proFrans
B
pro-Frans
C
pro Frans

Slide 24 - Quiz


vwo + leerling
A
vwoleerling
B
vwo-leerling
C
vwo leerling

Slide 25 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden en zet erbij om welke vorm het gaat. (pvtt, pvvt, vd, od, bn, inf, gw)

Wat daar is (gebeuren), (worden) jou niet aangerekend.

Slide 26 - Open question

Vervoeg de werkwoorden en zet erbij om welke vorm het gaat. (pvtt, pvvt, vd, od, bn, inf, gw)
De (begroten) kosten vielen veel hoger uit dan was (berekenen).

Slide 27 - Open question

Spelling H5
Je weet hoe en wanneer je een komma, dubbele punt, aanhalingstekens en een puntkomma plaatst.
Je weet wanneer je een tussen -n/-s in een samenstelling schrijft.
Je kent de werkwoordspelling van Engelse werkwoorden.

Slide 28 - Slide

Plaats het juiste leesteken bij het sterretje.

Ik ga op vakantie naar Griekenland * ik kijk daar enorm naar uit.
A
,
B
:
C
;

Slide 29 - Quiz

Plaats het juiste leesteken bij het sterretje.

Op dat moment vroeg de docent * 'Je zit toch niet op je telefoon, Roan?'
A
,
B
:
C
;

Slide 30 - Quiz

Plaats het juiste leesteken bij het sterretje.

Voordat je gaat * wil ik je iets vertellen.
A
,
B
:
C
;

Slide 31 - Quiz

Plaats het juiste leesteken bij het sterretje.

Deze kleuren vind ik het mooist * blauw, groen en paars.
A
,
B
:
C
;

Slide 32 - Quiz


gedachte + spinsels

A
gedachtespinsels
B
gedachtenspinsels
C
gedachtesspinsels

Slide 33 - Quiz


boek + bon

A
boekebon
B
boekenbon

Slide 34 - Quiz


rijst + pap

A
rijstepap
B
rijstenpap

Slide 35 - Quiz


reus + idee

A
reuzenidee
B
reuzeidee
C
reuze-idee

Slide 36 - Quiz


lachen + bek

A
lachebek
B
lachenbek

Slide 37 - Quiz


station + chef

A
stationchef
B
stationschef

Slide 38 - Quiz


Jij hebt de tekst (deleten).
A
gedelet
B
gedelete
C
gedeletet
D
gedeleted

Slide 39 - Quiz


Jorieke (leasen) een auto.
A
least
B
leaset

Slide 40 - Quiz


Zij heeft dat perfect (timen).
A
getimet
B
getimed

Slide 41 - Quiz


Gisteren (smashen) ik de bal precies in de hoek.
A
smashte
B
smashde
C
smashete
D
smashede

Slide 42 - Quiz

Zijn er nog vragen?

Slide 43 - Slide