Klinisch redeneren

Klinisch redeneren
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Klinisch redeneren

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Waar denk je aan bij
klinisch redeneren?

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

Klinisch redeneren

Is de vaardigheid om eigen observaties en interpretaties te koppelen aan medische kennis (fysiologie, anatomie, pathologie, farmacologie).

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Niet-pluisgevoel ?

Slide 5 - Mind map

This item has no instructions

1. Oriëntatie op de situatie
Wat is er aan de hand?
gegevens verzamelen
voorgeschiedenis


SBAR
situatie (S)
achtergrond (B)
beoordeling (A)
aanbeveling (R)

SBAR
S (Situatie)
B (Achtergrondinformatie)
A (Beoordeling)
R (Aanbeveling)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions


Wat doe je bij stap 2 
de probleem stelling?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

2. Probleemstelling
 Wat is nu eigenlijk het probleem? 
In deze stap is het de bedoeling dat je kunt aantonen wat feitelijk de problemen zijn. Daarbij onderscheid je niet alleen lichamelijke (somatische) en mentale (psychosociale) aspecten, maar je moet ze ook zo nodig kunnen linken met elkaar. 
Heeft het één met het ander te maken?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions


Wat kan je bedenken bij stap 3 het aanvullend onderzoek?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

3. Aanvullend onderzoek
 Je gaat bedenken wat je nog meer zou willen weten van de situatie om alles goed te kunnen overzien. En om daarmee weloverwogen keuzes te maken. Is er meer informatie nodig? Heb je de hulp van een andere discipline nodig, zoals een arts? Voorbeelden: ik wil graag weten of deze patiënt koorts heeft door het meten van de temperatuur. Of: om eventuele hersendruk te meten check ik zijn pupillen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

4. Beleid
Als je met de arts moet overleggen kun je alvast al je informatie paraat hebben en de arts zo goed mogelijk bijstaan. Eventuele materialen kun je in de tussentijd al bij elkaar zoeken. Let op dat je je positie weet en niet iets doet wat buiten je verantwoordelijk ligt.
voorbeeld: denk je dat de arts na de val van de patiënt alle vitale functies wil weten? 
Dat heb je dan al  bedacht en dus heb je al deze waardes al paraat/genoteerd.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Stap 5 verloop:
wat houdt dat in volgens jou?

Slide 12 - Mind map

This item has no instructions

5.  Verloop
Wat zou het gevolg kunnen zijn van het beleid dat is ingezet? Wat kunnen gevolgen zijn op de korte termijn? En op de lange termijn? Welke risico’s loopt de patiënt met dit beleid en kan ik daar als verpleegkundige iets aan doen? Een voorbeeld: je patiënt is gevallen, heeft geen ernstige acute problemen en heeft hoofdpijn aan de val overgehouden. Op de korte termijn kun je hem pijnmedicatie geven. Een oplossing voor het slechte zicht kun je op de lange termijn bijstaan, door bij de arts te opperen een oogarts in consult te vragen voor advies en eventueel behandeling.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

6. Reflectie/evaluatie
Je bent klaar met de situatie, maar de laatste stap is nog een erg belangrijke. Namelijk: wat heb je geleerd of wat zou je een andere keer anders of beter kunnen doen? Heb je soms teveel gefocust op het één en heb je iets anders daardoor te weinig aandacht gegeven? 
Reflecteer op je eigen handelen en evalueer met een collega of je werkbegeleider.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

1
2
4
5
3
6
Aanvullend klinisch onderzoek
Orientatie situatie
Klinisch probleem-stelling
klinisch beleid
klinisch verloop
Nabeschouwing

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

Letter Betekenis Uitleg: Het slachtoffer:

A    Alert is bewust van omgeving en tijd.
V    Verbal reageert op aanspreken maar niet op de omgeving.
  Pain reageert alleen op pijnprikkels.
U    Unresponsive reageert nergens meer op en is bewusteloos.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

SCEGS
Somatisch: speciele anamnese
Cognintief: wat denkt u over oorzaak en effect op dg leven
Emotioneel: welk gevoel roept de klacht op?
Gedrag: wat doet u er tegen?
Sociaal: reactie uit omgeving?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

SIRS 
Systemic Inflammatory Response Syndrome (SIRS)-criteria worden gebruikt om een ontstekingssyndroom vast te stellen. 
Bij infectie en een positieve score op minimaal twee van de volgende parameters is er sprake van sepsis: 

  1. temperatuur onder 36,0 °C of boven 38,0 °C
  2. hartfrequentie boven 90 slagen per minuut
  3. tachypneu van meer dan 20 ademhalingen per minuut
  4. leukocytenaantal onder 4 × 10^9 of boven 12 × 10^9
  5. Kenmerkend hierbij is dat het om een systemisch probleem gaat.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions