WK 22 1H1 FR

Les adjectifs
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les adjectifs

Slide 1 - Slide

les adjectifs
Voilà quelques adjectifs,

Voorbeelden:
bleu - blanc - rouge - jaune - vert
petit - grand - beau - nouveau 
français - hollandais - belge 

Wat is de naam van deze soort woorden in het Nederlands?
Wat is hun functie?

Slide 2 - Slide

Adjectif 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 3 - Slide

Lesdoelen:

  • weten wat een adjectif is
  • uitleggen hoe je een adjectif maakt en gebruikt
  • oefenen met adjectif

Slide 4 - Slide

Résu
  • Wat is een adjectif in het Nederlands?
  • Waar zegt het adjectif iets over?
  • Hoe vorm je een adjectif?
  • Waar staat het adjectif, ervoor of erna



Slide 5 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld: die broek is blauw. Blauw is dan een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 6 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Slide

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
-e
meervoud
-s
-es
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
petit
petite
meervoud
petits
petites
Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Slide


Trouve les adjectifs
Zoek de bijvoeglijke naamwoorden

Slide 9 - Slide

réponse
1. La fille joue avec une balle rouge.
Rouge zegt iets over la balle. Het is enkelvoud vrouwelijk.

2. Mes parents ont acheté une belle voiture.
Belle zegt iets over une voiture. Enk. vr. 
Belle is een bijvoeglijk naamwoord dat vóór het zelfstandig naamwoord komt te staan.

Slide 10 - Slide

réponse
3.  Les feuilles brunes tombent dans l'herbe.
brunes zegt iets over les feuilles = vrouwelijk meervoud.

4. Il y a des petits insectes sur le plancher.
Petits zegt iets over insectes = mannelijk meervoud.
Petits is een bijvoeglijk naamwoord dat vóór het zelfstandig naamwoord wordt gezet.

Slide 11 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden tel jij bij Obélix?

Hoeveel tel je er bij Astérix?

Steek je hand in de lucht als je het weet.

Slide 12 - Slide

Stappenplan adjectif
  1. Staat het adjectif wat je nodig hebt voor of na het zelfst.nmw.?
  2. Wat is het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort?
  3. Is het zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk?
  4. Is het zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud?
  5. Maak de goede vorm van het adjectif.

Slide 13 - Slide

Reflectie
  • Ik weet wat een adjectif in het Nederlands is.
  • Ik weet waar een adjectif iets over zegt. 
  • Ik kan een adjectif toepassen.
  • Ik weet waar een adjectif staat. 



Slide 14 - Slide

le match: maak met de woorden hieronder een zo lang mogelijke correcte zin met zoveel mogelijk bijvoeglijke naamwoorden er in. Let op de plaats en de vorm!
Degene die als eerste de langste en correcte zin heeft wint!
elle- porte -bleu - blanc - rouge - jaune - vert - les cheveux -il- a - un jean - un pull - est - ils - sont -
- une - petit - grand - beau - nouveau - voiture - maison - elles- ont - un - restaurant - grand - brun - les yeux -
français - hollandais - belge -  habite - dans - une ville - un village - une piscine - ont - acheté- aujourd'hui - et - 

Slide 15 - Slide