Kapitel 2 Lektion 4B

  • Setzt euch bitte (ga zitten)
  • Handy im Rucksack
  • Schulsachen auf dem Tisch (Buch + Heft + Laptop)
  • Laptop geschlossen
  • Rucksack auf dem Boden

1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

  • Setzt euch bitte (ga zitten)
  • Handy im Rucksack
  • Schulsachen auf dem Tisch (Buch + Heft + Laptop)
  • Laptop geschlossen
  • Rucksack auf dem Boden

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
- (Tagesanfang) 5
- Rückblick und Hausaufgaben 15
- Erklärung Grammatik 'naamvallen' 10
- Nikolaus-Aufgabe 15
- Evaluieren 5


Slide 2 - Slide

Kapitel 2 : Stuttgart
Stuttgart, Tiere, Natur & Umwelt

Am Ende dieser Stunde:
- ken ik verschillende dierennamen in het Duits
- ken ik de betekenis van verschillende spreekwoorden in het Duits
- kan ik in een zin de 1e, 3e en 4e naamval herkennen
- kan ik de juiste naamval aflezen in het schema








Slide 3 - Slide

Wir kontrollieren die Antworten mit dem Video von Pulcino Pio.

Slide 4 - Slide

  1. Du musst gut aufpassen ob du Nikolaus schon siehst!
  2. Bald kommt der Nikolaus in den Niederlanden.
  3. Nikolausfest ist einfach ein schönes Fest.
  4. Ich muss für Nikolausfest noch Einkäufe machen.
  5. Ich freue mich auf Nikolaustag.
  6. Diese 'pepernoten' sind nicht frisch.
  7. Nikolaus muss noch Gassi gehen mit Ozosnel.
  8. Weißt du genau wie alt Nikolaus ist?
  9. Die Jugendlichen besuchen Nikolaus.
  10. Werden diese 'speculaas'-Kuchen für die ganze Familie reichen?
  11. Trotz des schlechten Wetters kommt der Nikolaus.
  12. Nikolausfest ist wunderbar.

Slide 5 - Slide

Welche Redewendungen (spreekwoorden) mit Tieren kennst du schon?


Slide 6 - Slide

Aufgabe 6 S. 88

Was bedeuten die Redewendungen?
zelf nadenken - 2 minuut 
overleggen met buur - 1 minuut
klassikaal - 2 minuten
timer
2:00
timer
1:00

Slide 7 - Slide

  • Nikolaus gibt dem Kind (o) das Geschenk (o).
  • Wat is het onderwerp van deze zin?

  • 'Nikolaus'
  • Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
  • 'dem Kind'
  • Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
  • 'das Geschenk'

Slide 8 - Slide

Nikolaus                           1e naamval: onderwerp

gibt

dem Kind                         3e naamval: meew. voorwerp

das Geschenk                 4e naamval: lijdend voorwerp

Slide 9 - Slide

Zusammen machen: Aufgabe 7+8

De naamvallen worden niet alleen veroorzaakt door de plaats van het zinsdeel, maar ook door bepaalde voorzetsels (K2) en werkwoorden (K3). 

Slide 10 - Slide


Voorzetsels 3e naamval: 
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu

Voorzetsels 4e naamval:
durch, für, gegen, ohne, um

Was bedeuten diese 'voorzetsels'?


Slide 11 - Slide

Wat moet je kunnen voor de toets?

Juiste naamval aflezen bij zinsontleding. 
Juiste naamval aflezen bij voorzetsels (3e+4e).
Naamvallenschema krijg je erbij op de toets.
(Stappenplan niet)

Schau mit auf deinem Blatt (stappenplan + naamvallenstencil).


Slide 12 - Slide

  • ONTLEDEN (gebruik het stappenplan!)
  • (Mijn)..... Vater(m) kauft die Geschenke.
  • Mein Vater kauft die Geschenke. 1e naamval
  • Der Nikolaus gibt (dit)... Mädchen (o) die Schokolade.
  • Der Nikolaus gibt diesem Mädchen die Schokolade. 3e naamval

.

Slide 13 - Slide

  • VOORZETSELS
  • Nikolaus ist seit (een).......... Woche (v) in den Niederlanden.
  • Nikolaus ist seit einer Woche in den Niederlanden. 3e naamval
  • Nikolaus kauft ein Geschenk für (dit) Mädchen (o).
  • Nikolaus kauft ein Geschenk für dieses Mädchen. 4e naamval

.

Slide 14 - Slide

Nikolaus-Aufgabe (2-4 Personen) Gebruik je stappenplan!
  1. Der Nikolaus ist seit (een).....Monat (m) in den Niederlanden.
  2. Am 5. Dezember feiert er (zijn).......Geburtstag (m).
  3. Er fährt mit (zijn).... Pferd (o) Ozosnel.
  4. Er gibt (de) Kinder... (mv) schöne Geschenke.
  5. Für (mijn)..... Bruder (m) hat er Lego gekauft.
  6. (Welk) .....Geschenk (o) hast du bekommen?
  7. Von (de)......Nikolaus (m) habe ich Schokolade bekommen.
  8. Piet ist durch (de)....Schornstein (m) (schoorsteen) geklettert.
  9. Nikolaus hat (onze)....Schule (v) besucht.
  10. Am 6. Dezember fährt er wieder zu (het)...Land (o) Spanien.












timer
10:00

Slide 15 - Slide

Nikolaus-Aufgabe (2-4 Personen)
  1. Der Nikolaus ist seit einem Monat (m) in den Niederlanden.
  2. Am 5. Dezember feiert er seinen Geburtstag (m).
  3. Er fährt mit seinem Pferd (o) Ozosnel.
  4. Er gibt den Kindern (mv) schöne Geschenke.
  5. Für meinen Bruder (m) hat er Lego gekauft.
  6. Welches Geschenk (o) hast du bekommen?
  7. Von dem Nikolaus (m) habe ich Schokolade bekommen.
  8. Piet ist durch den Schornstein (m) (schoorsteen) geklettert.
  9. Nikolaus hat unsere Schule (v) besucht.
  10. Am 6. Dezember fährt er wieder zu dem Land (o) Spanien.












timer
10:00

Slide 16 - Slide

Welche Tiernamen weißt du noch?

Welche Redewendung findest du am lustigsten?

Was findest du noch schwierig mit den Fällen (naamvallen)?

Slide 17 - Slide

Nächste Stunde
Lektion 4+5 
Klassenarbeit Kapitel 2: am Donnerstag den 14. Dezember


Müll in Mülleimer!
Blijf op je plaats tot de bel gaat
Stoel aanschuiven
Danke schön !


Slide 18 - Slide

Was?
https://lingua.com/nl/duits/lezen/natur/ + 
https://lingua.com/nl/duits/lezen/jahreszeiten/
online
Wie?
individuell
Wie lange?
10 min
Hilfe?
Fertig?
https://lingua.com/nl/duits/lezen/wetter/
Verbuga
online
Hausaufgaben
Selbstständig an die Arbeit!
timer
15:00

Slide 19 - Slide