What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Oefenen verwijswoorden en signaalwoorden
Oefenen met signaalwoorden en verwijswoorden
1 / 31
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
31 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Oefenen met signaalwoorden en verwijswoorden
Slide 1 - Slide
Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat...
A
verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
B
het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
C
de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
D
de schrijver lui is
Slide 2 - Quiz
Martijn heeft een scooter. Hij heeft hem zelf betaald.
Welk verwijswoord verwijst naar scooter?
A
Hij
B
Hem
Slide 3 - Quiz
Vul een passend verwijswoord in:
Heb jij de adressen van alle honkbalteamleden? Wil je me ___ even e-mailen?
A
Dat
B
Deze
C
Die
D
Dit
Slide 4 - Quiz
De docent wist helemaal niets te vertellen over de lesstof. Hij had de les niet goed voorbereid.
Wat is in deze zin het verwijswoord?
A
Docent
B
Lesstof
C
Hij
D
Les
Slide 5 - Quiz
Waarnaar verwijst het verwijswoord zij?
Het meisje is erg serieus, daarom haalt zij hoge cijfers.
A
het meisje
B
serieus
C
daarom
D
hoge cijfers
Slide 6 - Quiz
Wil jij tegen de studenten zeggen dat de les later begint? Dan staan ze niet voor een dichte deur.
Wat is het verwijswoord?
A
Jij
B
Ze
C
De studenten
D
Tegen
Slide 7 - Quiz
Kies het juiste verwijswoord.
Het bedrijf kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn
Slide 8 - Quiz
Formuleren (verwijswoorden)
''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
deze
D
die
Slide 9 - Quiz
Wat is het tekstverband bij het signaalwoord 'daardoor'?
A
tijd
B
samenvatting
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming/volgorde
Slide 10 - Quiz
Wat is een signaalwoord?
A
Een woord waarmee een verband wordt aangegeven tussen twee alinea’s, zinnen of deelzinnen.
B
Een woord waarmee de schrijver wil zeggen dat er iets belangrijks komt.
C
Een woord waarmee de schrijver de aandacht wil trekken.
D
Een woord waarmee het einde van de tekst wordt aangeduid.
Slide 11 - Quiz
Wat is het tekstverband van het signaalwoord 'zoals'?
A
reden
B
conclusie
C
tijd
D
toelichting/vergelijking
Slide 12 - Quiz
Wat is GEEN functie van signaalwoorden in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven de kern van de tekst weer.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.
D
Signaalwoorden geven structuur aan een tekst.
Slide 13 - Quiz
Signaalwoorden zijn belangrijk voor
A
de zinsbouw
B
de samenhang in je verhaal
C
de lezer om overzicht te houden
D
jezelf om de draad vast te houden
Slide 14 - Quiz
Wat is géén signaalwoord voor een opsomming?
A
tevens
B
en
C
ten eerste
D
omdat
Slide 15 - Quiz
Wat is het tekstverband van het signaalwoord 'kortom'?
A
voorwaarde
B
vergelijking
C
samenvatting
D
conclusie
Slide 16 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit
Slide 17 - Quiz
Marit heeft hun ooit haar boeken geleend, maar dat hebben Rosa en Nico nooit teruggegeven.
Welk verwijswoord is in deze zin onjuist gebruikt?
A
hun
B
haar
C
Rosa en Nico
D
dat
Slide 18 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat
Slide 19 - Quiz
Wat is 'dit' voor woord?
2. Maar waar is
dit
op gebaseerd? En klopt het wel?
A
Een signaalwoord
B
Een lidwoord
C
Een verwijswoord
D
Een belangrijk woord
Slide 20 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor een toelichting?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
bijvoorbeeld, zoals, onder andere
Slide 21 - Quiz
Voorbeelden van signaalwoorden zijn:
A
de, het, een
B
eerst, daarna, vervolgens
C
daarom, omdat, want
D
jou, jouw, onze, jullie
Slide 22 - Quiz
omdat, daarom en want zijn signaalwoorden voor:
A
reden
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
volgorde van tijd
Slide 23 - Quiz
Wat is het tekstverband van het signaalwoord maar
A
tegenstelling
B
voorwaarde
C
tijd
D
conclusie
Slide 24 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden voor een tegenstelling?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
dus, daardoor, hieruit volgt, kortom
Slide 25 - Quiz
Wat zijn de signaalwoorden van een opsomming?
A
bovendien, en, tenslotte
B
zoals, bijvoorbeeld
C
want, omdat, daarom
D
nadat, terwijl, toen, totdat, voordat, wanneer, daarna,
Slide 26 - Quiz
signaalwoorden voor een tegenstelling:
A
zoals
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen
Slide 27 - Quiz
Welke van de volgende verwijswoorden zijn aanwijzend?
A
Die, Deze, Dat
B
Zijn, Haar, Hun
C
Zij, Ze, Het, Hun
Slide 28 - Quiz
Wat is GEEN functie van signaalwoorden in een tekst?
A
Signaalwoorden helpen de lezer.
B
Signaalwoorden geven de kern van de tekst weer.
C
Signaalwoorden zorgen voor samenhang.
D
Signaalwoorden geven structuur aan een tekst.
Slide 29 - Quiz
Signaalwoorden voorbeeld
A
: / - / 1, 2, 3, enz.
B
eerst, toen, daarna
C
zo, zoals, bijvoorbeeld
Slide 30 - Quiz
Wat is geen signaalwoord?
A
Want
B
Dus
C
Daarom
D
Wat
Slide 31 - Quiz
More lessons like this
Oefenen verwijswoorden en signaalwoorden
June 2021
- Lesson with
45 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Oefenen verwijswoorden, tekstverband en signaalwoorden
November 2023
- Lesson with
27 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Oefenen verwijswoorden, tekstverband en signaalwoorden
October 2023
- Lesson with
17 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Oefenen verwijswoorden, tekstverband en signaalwoorden
March 2023
- Lesson with
20 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Samenhang signaalwoorden 2F
March 2021
- Lesson with
33 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 4
2 m 28 juni 2022
June 2022
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
TW5 Signaalwoorden 2
September 2023
- Lesson with
42 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
H2.3 herhaling SO
18 days ago
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2