This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Taak week 2:
strofe -= groepje versregels of
refrein
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
1. Naamwoordelijk gezegde oefenen
2. Drie soorten werkwerkwoorden
Slide 3 - Slide
Naamwoordelijk gezegde
§ 3.7 Grammatica zinsdelen
Slide 4 - Slide
wg
=
doe
je
ng
=
ben je
Slide 5 - Slide
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven
Het koppelwerkwoord (kww) verbindt het onderwerp met een bijvoeglijk naamwoord (bn) en/of een zelfstandig naamwoord (zn) = naamwoordelijk deel
Slide 6 - Slide
naamwoordelijk gezegde (ng)
1. Het belangrijkste werkwoord in de zin laat niet duidelijk merken wat het onderwerp doet.
2. Kijk of er een koppelwerkwoord aanwezig is: zijn, worden, blijven.
3. Je kunt de koppelwerkwoorden onderling verwisselen en de zin klopt nog.
4. Voeg de overige werkwoorden in de zin toe aan het ng.
Kijk het uitlegfilmpje in Ta!ent
Slide 7 - Slide
Wat is het ng in deze zin? Eind vorige eeuw werden de Japanse emoji populair.
Slide 8 - Open question
Eind vorige eeuw / werden / de Japanse emoji / populair.
pv = werden
o = de Japanse emoji
ng = werden populair
Uitleg
Slide 9 - Slide
Wat is het ng van deze zin? De emoticon is een verzameling van punten, komma's en haakjes.
Slide 10 - Open question
De emoticon / is / een verzameling van punten, komma's en haakjes.
pv = is
o = De emoticon
ng = is een verzameling van punten, komma's en haakjes
Uitleg
Slide 11 - Slide
Wat is het ng van deze zin? Het poephoofd blijft favoriet.
Slide 12 - Open question
Het poephoofd / blijft / favoriet.
pv = blijft
o = Het poephoofd
ng = blijft favoriet
Uitleg
Slide 13 - Slide
Bedenk één onderschrift met een wg. En één met een ng.
Slide 14 - Open question
3 soorten werkwoorden
§ 3.8 Grammatica woordsoorten
Slide 15 - Slide
soorten werkwoorden
1. zelfstandig werkwoord (zww)
2. koppelwerkwoord (kww)
3. hulpwerkwoord (hww)
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Wat is het zww? Mijn broer zingt altijd onder de douche.
Slide 18 - Mind map
Koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven ...
Het koppelwerkwoord verbindt het onderwerp
met een bijvoeglijk naamwoord (bn)
en/of een zelfstandig naamwoord (zn) in een ng.
Slide 19 - Slide
Wat is het kww? Hij wordt vast zanger.
Slide 20 - Mind map
hulpwerkwoord (hww)
Om het voltooid deelwoord en infinitief (hele werkwoord) te kunnen gebruiken in een zin, is een hulpwerkwoord nodig. Meestal: hebben, zijn, worden, zullen, willen, kunnen, moeten.
Jan heeft gefietst.
Jan zal hard fietsen.
hww = heeft, zww = gefietst
hww = zal, zww = fietsen
Slide 21 - Slide
Wat is het hww? Hij heeft al meegedaan aan The Voice kids.