Oefentoets basisgrammatica zinsdelen klas 2

Oefentoets basisgrammatica zinsdelen

Nieuw Nederlands

2vwo

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Oefentoets basisgrammatica zinsdelen

Nieuw Nederlands

2vwo

Slide 1 - Slide


Wat wordt er getoetst?

    • of je het onderwerp in een zin kan benoemen;
    • of je het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde in een zin kan benoemen;
    • of je het lijdend voorwerp in een zin kan benoemen;
    • of je het meewerkend voorwerp in een zin kan benoemen;
    • of je het voorzetselvoorwerp in een zin kan benoemen;
    • of je de bijwoordelijke bepaling(en) in een zin kan benoemen.    
        
          

            
          
       

       
         
           
              Differentiëer
           
         
         

           
             
                Differentiëer
             
             
             

             
                Instellingen
             
           
         
       


       
       
     
       
       
       

       
       
       
         
           
           
         
       
     

       
       

       
       
         
           Het schrijven van getallen
         
       

       
       
          In teksten schrijf je getallen soms in cijfers en soms in letters. De regels die je daarbij moet hanteren zijn helder, maar het zijn er veel. Leer ze niet allemaal uit je hoofd, maar probeer een logica te vinden. Twijfel je bij het schrijven van een officieel document: zoek de regel dan op!
       

     
     
     
       
         
           
           
           
     
       
       
        Slide
     
     
           
           
         
       
     
       
       
       
       
       
       
     
     

    Aa

    Slide 2 - Slide



    Wat is het onderwerp in de onderstaande zin?

    Wie van jullie heeft zich in de klas weleens verveeld?
    A
    Wie
    B
    Wie van jullie
    C
    zich
    D
    Ik weet het niet zeker.

    Slide 3 - Quiz

    Rico : Als de persoonsvorm van een zin in het enkelvoud staat,
    staat het onderwerp ook in het enkelvoud.

    Raya : Het zinsdeel voor de persoonsvorm is altijd het
    onderwerp van de zin.
    A
    Rico en Raya hebben beide gelijk.
    B
    Rico en Raya hebben beide ongelijk.
    C
    Rico heeft gelijk; Raya niet.
    D
    Raya heeft gelijk; Rico niet.

    Slide 4 - Quiz


    Wat is het onderwerp in de onderstaande zin?

    Jongeren moeten hun docenten in het klaslokaal
    steeds vaker helpen bij technische uitdagingen.
    A
    Jongeren
    B
    hun docenten
    C
    technische uitdagingen
    D
    Ik weet het niet zeker.

    Slide 5 - Quiz

    Wat is het onderwerp in de onderstaande zin?

    Het meisje met de rode jas en de groene schoenen heeft een lied gezongen op de schoolavond.


    A
    Het meisje
    B
    een lied
    C
    Het meisje met de rode jas
    D
    Het meisje met de rode jas en de groene schoenen

    Slide 6 - Quiz


    Wat is het naamwoordelijk gezegde in de onderstaande zin?

    De boom in onze tuin is heel mooi.

    Slide 7 - Open question


    Wat is het werkwoordelijk gezegde in de onderstaande zin?

    Hij wilde een nieuwe opdracht gaan maken


    A
    wilde gaan maken
    B
    wilde gaan
    C
    wilde maken
    D
    wilde

    Slide 8 - Quiz


    Heeft de onderstaande zin
    een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde?

    De toets van volgende week wordt een makkie.


    A
    een werkwoordelijk gezegde
    B
    een naamwoordelijk gezegde
    C
    Ik weet het niet zeker, maar ik denk een werkwoordelijk gezegde.
    D
    Ik weet het niet zeker, maar ik denk een naamwoordelijk gezegde.

    Slide 9 - Quiz


    Wat is het werkwoordelijk gezegde in de onderstaande zin?

    Mijn beste vriend zou zich moeten schamen
    voor zijn waardeloze inzet.

    A
    zou moeten schamen
    B
    zou zich moeten schamen
    C
    Deze in heeft geen werkwoordelijk gezegde.
    D
    Ik weet het niet.

    Slide 10 - Quiz



    Welk zinsdeel tref je nooit aan in een zin met een naamwoordelijk gezegde?


    A
    een onderwerp
    B
    een lijdend voorwerp
    C
    een meewerkend voorwerp
    D
    een voorzetselvoorwerp

    Slide 11 - Quiz


    Wat is het lijdend voorwerp in de onderstaande zin?

    Mijn docent Nederlands geeft een diagnostische toets op vrijdag.


    A
    Mijn docent Nederlands
    B
    het didactische deel
    C
    het didactische deel van haar vak
    D
    Deze in heeft geen lijdend voorwerp.

    Slide 12 - Quiz


    Wat is het lijdend voorwerp in de onderstaande zin?

    Leesvaardigheid blijkt voor veel leerlingen
    het moeilijkste onderdeel van het vak Nederlands te zijn.


    A
    Klassenmanagement
    B
    het moeilijke onderdeel
    C
    het moeilijkste onderdeel van hun vak
    D
    Deze zin heeft geen lijdend voorwerp.

    Slide 13 - Quiz

    Rico : Een zin met een lijdend voorwerp heeft ook altijd een
    meewerkend voorwerp.

    Raya : Alleen in een zin met een werkwoordelijk gezegde kan
    een meewerkend voorwerp staan.
    A
    Rico en Raya hebben beide gelijk.
    B
    Rico en Raya hebben beide ongelijk.
    C
    Rico heeft gelijk; Raya niet.
    D
    Raya heeft gelijk; Rico niet.

    Slide 14 - Quiz



    Wat is het meewerkend voorwerp in de onderstaande zin?

    Sommige docenten zou ik wel een rapport willen geven.

    A
    Sommige docenten
    B
    ik
    C
    een rapport
    D
    Deze in heeft geen meewerkend voorwerp.

    Slide 15 - Quiz


    Wat is het meewerkend voorwerp in de onderstaande zin?

    Mag jij voor je docent Nederlands tegen betaling
    die toetsen van de brugklas nakijken?
    A
    jij
    B
    voor je docent Nederlands
    C
    die toetsen
    D
    die toetsen van de brugklas

    Slide 16 - Quiz

    Rico : In een zin kan zowel een voorzetselvoorwerp als een
    bijwoordelijke bepaling staan.

    Raya : Alle voorzetselvoorwerpen en bijwoordelijke bepalingen
    beginnen met een voorzetsel.
    A
    Rico en Raya hebben beide gelijk.
    B
    Rico en Raya hebben beide ongelijk.
    C
    Rico heeft gelijk; Raya niet.
    D
    Raya heeft gelijk; Rico niet.

    Slide 17 - Quiz


    Wat is het voorzetselvoorwerp in de onderstaande zin?

    Mijn liefde voor schrijven heb ik te danken aan een van mijn docenten op de middelbare school.
    A
    Mijn liefde voor schrijven
    B
    aan een van mijn docenten
    C
    aan een van mijn docenten op de middelbare school
    D
    Ik weet het niet.

    Slide 18 - Quiz

    Wat is het voorzetselvoorwerp in de onderstaande zin?

    Docenten moeten niet te pas en te onpas waarschuwen
    voor het gevaar van het halen van onvoldoendes.

    Slide 19 - Open question

    Rico : Een zin kan meer dan een bijwoordelijke bepaling
    hebben.

    Raya : Het woord 'niet' is in een zin altijd een bijwoordelijke
    bepaling.
    A
    Rico en Raya hebben beide gelijk.
    B
    Rico en Raya hebben beide ongelijk.
    C
    Rico heeft gelijk; Raya niet.
    D
    Raya heeft gelijk; Rico niet.

    Slide 20 - Quiz


    Hoeveel bijwoordelijke bepalingen heeft de onderstaande zin?
    Op mijn laatste rapport zou ik niet meer dan
    een onvoldoende willen staan.
    A
    1
    B
    2
    C
    3
    D
    4

    Slide 21 - Quiz



    Je kan voor deze toets 25 punten behalen.

    Hoeveel punten denk je dat jij hebt behaald?
    A
    minder dan 10 punten
    B
    tussen de 10 en de 15 punten
    C
    tussen de 15 en de 20 punten
    D
    meer dan 20 punten

    Slide 22 - Quiz



    Met welke onderdelen van grammatica zinsdelen
    heb jij nog moeite?

    Slide 23 - Open question