1.4_Wat is produceren?

H1: Geld moet rollen

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H1: Geld moet rollen

Slide 1 - Slide

H 1.4: Wat is produceren?


Programma:
  • Terugblik par. 1.3 
  • Lesdoelen par. 1.4
  • Uitleg en instructie
  • Filmpje
  • Maken opdrachten
  • Huiswerk volgende les
  • Reflectie

Slide 2 - Slide

Als je loon in procenten meer stijgt dan de prijzen, neemt je koopkracht toe.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Vorig jaar kreeg je € 5,- zakgeld, dit jaar krijg je € 6,30. Met hoeveel procent is je zakgeld gestegen?

Slide 4 - Open question

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil

Slide 5 - Quiz

Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden

Slide 6 - Quiz

Welk middel past niet bij
de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 7 - Quiz

Welke formule gebruik je om een verandering van de omzet in procenten uit te rekenen?
A
wat/waarvan ×100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%

Slide 8 - Quiz

De dieselprijs per liter is in een week tijd gestegen van € 1,32 naar € 1,40.
Hoeveel is de dieselprijs gestegen in procenten?
A
5,3%
B
7,8%
C
6,1%
D
8,4%

Slide 9 - Quiz

H 1.4: Lesdoelen
Aan het einde van dit paragraaf:
  • Na vandaag kun je uitleggen waarom er bij produceren waarde wordt toegevoegd.
  • Je kunt uitleggen hoe bedrijven winst willen maken.
  • Je kunt de omzet, kosten en winst berekenen.
  • Je weet wat mvo is en je kunt voorbeelden geven.

Slide 10 - Slide

Uitleg en instructie...

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Waardes
Tastbare waarde: bijvoorbeeld van een aardappel chips maken

Emotionele waarde: een mooie verpakking aan een product toevoegen waardoor het meer waard wordt

Slide 14 - Slide

Toegevoegde waarde:
In de winkel betaal je € 1, 49

Wat/ wie moet hier allemaal van betaald 
worden? En geef de verschillende 
stappen in de bedrijfskolom.
Overleg met je buurman/vrouw. 
Je krijgt hier 2 minuten voor.
timer
2:00

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Afzet

Afzet = het aantal producten wat een bedrijf verkoopt



Slide 21 - Slide

Berekening
Omzet = Afzet x verkoopprijs (zonder btw)

Verkoopprijs= verkoopwaarde= opbrengsten van de verkopen

Vb: in eenjaar worden 470 truien verkocht voor €45 per stuk.
Afzet=> 470
Omzet=> 470 x €45= € 21.150 -> Is dit juist?

Slide 22 - Slide

Brutowinst berekenen: 
brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Slide 23 - Slide

Dit weten we nu:
  • Omzet ( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)
  • Inkoopwaarde ( Aantal verkochte producten x Inkoopprijs )
  • Brutowinst ( Omzet - Inkoopwaarde )
  • Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst -> (of netto verlies)
  • Bedrijfskosten (Loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Slide 24 - Slide

Zijn er vragen???

Slide 25 - Slide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Na vandaag kun je uitleggen waarom er bij produceren waarde wordt toegevoegd.
  • Je kunt uitleggen hoe bedrijven winst willen maken.
  • Je kunt de omzet, kosten en winst berekenen.
  • Je weet wat mvo is en je kunt voorbeelden geven.

Probeer de volgende vragen te beantwoorden zonder het boek te gebruiken.

Slide 26 - Slide

Maken opdrachten 
Je hebt de rest van dit lesuur de tijd om de opdrachten van paragraaf 1.4 te maken.

Klaar? 
Begin met het maken van de herhalingsopdrachten

Slide 27 - Slide