This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Herhalingsles
Startschooljaar-herfstvakantie 2024
Slide 1 - Slide
Wat hebben we ook alweer gedaan in de 'gouden' weken?
A
Boodschappen gedaan
B
Met de stapelaar gewerkt
C
Til challange
D
Geen reet
Slide 2 - Quiz
Het werken in de detailhandel houdt in dat:
A
je overal kunt werken
B
je werkzaam bent in een supermarkt, bloemenwinkel etc
C
dat je in het magazijn op een heftruck mag rijden
D
dat je in goederen handelt
Slide 3 - Quiz
Het werken in een magazijn kan ook zijn dat je orders pickt en inpakt voor een klant
A
Waar
B
Niet-waar
Slide 4 - Quiz
We hebben allemaal 3 kwaliteiten
A
Waar
B
Niet-waar
Slide 5 - Quiz
Een voorbeeld van een kwaliteit is:
A
Creatief zijn
B
Geduldig zijn
C
Zelfvertrouwen hebben
D
Doelgericht zijn
Slide 6 - Quiz
Een feit is hetzelfde als je mening
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Een feit is:
A
Je eigen mening
B
iets wat niet waar is
C
een sprookje
D
iets wat je kunt opzoeken
Slide 8 - Quiz
Met de ecologische voetafdruk bedoelen we:
A
Hoe je in het leven staat
B
Hoe je denkt over de natuur
C
het stukje aarde wat we innemen op de aarde
D
dat we zuinig moeten zijn op de aarde
Slide 9 - Quiz
Groene stroom is:
A
Stroom dat uit een groene kabel komt
B
Stroom dat we opwekken door bijv. windmolens
C
Stroom waar we voor betalen
D
waar we heel hard voor moeten werken
Slide 10 - Quiz
Door afval te scheiden, helpen we mee aan de ecologische voetafdruk
A
Waar
B
Niet-waar
Slide 11 - Quiz
Door meer vlees te eten werken we mee aan de ecologische voetafdruk
A
Waar
B
Niet-waar
Slide 12 - Quiz
Stip it staat voor:
A
Slecht tegen iemand zijn
B
Stom tegen iemand praten
C
Stop tegen iedereen
D
Samen tegen iemand pesten
Slide 13 - Quiz
Iemand pesten kan gevolgen hebben voor het hele leven
A
Waar
B
Niet-waar
Slide 14 - Quiz
Artikelen controleren doen we omdat;
A
Klanten het anders niet kopen
B
Het over datum kan zijn
C
er derving kan ontstaan
D
we niets anders te doen hebben
Slide 15 - Quiz
THT betekent:
A
Ten minste houdbaar tot
B
Te gebruiken tot
C
Terug halen tot
D
Tegen geur
Slide 16 - Quiz
Te gebruiken tot betekent dat je:
A
de producten langer kunt gebruiken dan dat de datum is
B
de producten sneller over datum gaan
C
de producten tot die datum kunt gebruiken
D
de producten niet mag gebruiken
Slide 17 - Quiz
23-09-2024 betekent:
A
23 augustus 2024
B
23 oktober 2024
C
23 april 2024
D
23 september 2024
Slide 18 - Quiz
05-2024 betekent:
A
maart 2024
B
juli 2024
C
mei 2024
D
juni 2024
Slide 19 - Quiz
Als een pak yoghurt de datum heeft van vandaag en hij is nog niet open geweest, dan kun je hem niet meer eten.
A
Niet-waar
B
Waar
Slide 20 - Quiz
Als chocolademelk 1 dag over datum is dan kun je het nog drinken. Wat kun moet je doen om dit te controleren?
A
Ruiken, snuiven, proeven
B
Kijken, snuiven en weggooien
C
Kijken, ruiken en proeven
D
Kijken, ruiken en weggooien
Slide 21 - Quiz
Derving is:
A
Als producten gestolen worden in een winkel
B
Als er lege verpakkingen in een winkel liggen
C
Als een medewerker iets per ongeluk laat vallen
D
geld meenemen uit de kassalade
Slide 22 - Quiz
Criminele derving is:
A
Als iemand in de winkel per ongeluk iets laat vallen
B
Diefstal
C
Je geld uit de kassalade haalt
D
Als je kapotte spullen binnen krijgt
Slide 23 - Quiz
Niet- criminele derving is:
A
Geld uit de kassalade halen
B
Iets kapot laten vallen
C
zelf een croissantje eten van de bakkersafdeling
D
Kapotte levering krijgen
Slide 24 - Quiz
Derving kan grote gevolgen hebben voor een winkel omdat:
A
Ze dit zelf moeten terugbetalen
B
Ze failliet gaan
C
Dan verlies lijden
D
Ze de producten niet kunnen verkopen
Slide 25 - Quiz
Schoonmaken moet je zowel in de detailhandel als in de logistiek
A
Niet-waar
B
Waar
Slide 26 - Quiz
Schoonmaken is een taak die je uit moet voeren op de stage/werk
A
Niet- waar
B
Waar
Slide 27 - Quiz
Schoonmaken is:
A
Alles weer mooi maken
B
zorgen dat bacterien niet zichtbaar zijn
C
vuil weg halen
D
niet nodig
Slide 28 - Quiz
Je hebt verschillende soorten vuil zoals zichtbaar vuil en onzichtbaar vuil.
A
Waar
B
Niet-waar
Slide 29 - Quiz
Onzichtbaar vuil maak je schoon met een doek en een sopje van allesreiniger
A
Waar
B
Niet-waar
Slide 30 - Quiz
Zichtbaar vuil haal je wel door bijvoorbeeld te stofzuigen, te vegen en te dweilen
A
Waar
B
Niet-waar
Slide 31 - Quiz
Een schema waarin staat wat je wanneer schoon moet maken en hoe je dat doet noem je:
A
Schoonmaakschema
B
Reinigingsschema
C
Plan van schoonmaken
D
Reinigingsplan
Slide 32 - Quiz
Met schoonmaakmiddel om bacterien en schimmels weg te halen noem je:
A
Infectiemiddelen
B
reinigingsmiddel
C
desinfectiemiddel
D
allesreiniger
Slide 33 - Quiz
Welke kleuren schoonmaakdoekjes zijn er?
A
Blauw, geel, groen en wit
B
Wit, blauw, rood en zwart
C
Rood, wit, blauw, en oranje
D
Rood, groen, blauw en geel
Slide 34 - Quiz
In de detailhandel/logistiek maakt het niet uit welke kleur schoonmaakdoekjes je gebruikt, als je het doekje van de wc maar niet gebruikt bij de afwas.