1E - Nederlands - Spelling en Formuleren H2

Bijles 07-03-2021
Goedemiddag!
Een goede bijles begint bij jezelf
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Bijles 07-03-2021
Goedemiddag!
Een goede bijles begint bij jezelf

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
- Oefenen woordenschat
- Oefenen spelling
- Oefenen werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

1 Wat is het woordgeslacht?
A
Een zelfstandig naamwoord is vrouwelijk, mannelijk of onzijdig.
B
Woorden waarmee je een jongen of meisje kan aanspreken
C
De-woorden en het-woorden
D
Deze, die, dit en dat.

Slide 4 - Quiz

2 'De'- woorden zijn onzijdig.
A
Ja!
B
Nee, de-woorden zijn vrouwelijk
C
nee, de-woorden zijn mannelijk
D
Nee, de-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk.

Slide 5 - Quiz

3 Welke zin is juist?
A
Ik heb deze cadeau gekregen.
B
Ik heb dit cadeau gekregen.
C
Ik heb dat cadeau gekregen.
D
Ik heb die cadeau gekregen.

Slide 6 - Quiz

4 Welke zin in juist?
A
Dit fiets is van mijn zus.
B
Deze fiets is van mijn zus.
C
Dat fiets is van mijn zus.
D
Die fiets iets van mijn zus.

Slide 7 - Quiz

5 Wat doet een verwijswoord?
A
Een verwijswoord verwijst naar iets wat eerder is gebeurd.
B
Een verwijswoord geeft aan dat je ergens naar wijst.
C
Een verwijswoord is een woord waarmee richting wordt aangegeven.
D
Een verwijswoord verwijst terug naar iets wat eerder genoemd is in de zin.

Slide 8 - Quiz

6 Welke bewering klopt?
A
Naar de-woorden verwijs je met 'deze' en 'die'.
B
Naar het-woorden verwijs je met 'deze' en 'die'.
C
Naar de-woorden verwijs je met 'dit' en 'dat'.
D
Naar het-woorden verwijs je met 'dit' en 'die'.

Slide 9 - Quiz

7 Karima verlangt naar de vakantie, want ze gaat ... in Marokko doorbrengen.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 10 - Quiz

8 We waren getuige van een spannend duel, ... helaas onbeslist eindigde.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 11 - Quiz

Dus...
De-woorden kunnen mannelijk en vrouwelijk zijn. 
Je verwijst naar de-woorden met deze of die.


Het-woorden zijn onzijdig
Je verwijst naar het-woorden met dit of dat.

Slide 12 - Slide

Spelling
- Wat betekent het woord 'leerling'?

- Is het een mannelijk of een vrouwelijk woord?

- Wat is een synoniem van het woord 'leerling'?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

9 Waar of niet waar?
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank .
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Sterke werkwoorden
Bij een sterk werkwoord verandert de klank in de verleden tijd:

worden - werden - geworden
zingen - zongen - gezongen
lopen - liepen - gelopen


Slide 17 - Slide

10 Is
VERVEN
een sterk werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

11 Is
BIJTEN
een sterk werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

12 Geef een voorbeeld van
een sterk werkwoord

Slide 20 - Mind map

13 Zet het werkwoord in de verleden tijd:

Ik ga zwemmen.

Slide 21 - Open question

14 Zet het werkwoord in de verleden tijd

Tijdens de boottocht wordt hij zeeziek.

Slide 22 - Open question

Zwakke werkwoorden
Je maakt de verleden tijd van een zwak werkwoord als volgt:

- ik-vorm + de / te bij ik, jij, hij, zij, men
- ik-vorm + den / ten bij wij, jullie en zij

ik bloedde, jij fietste, hij antwoordde
wij bloedden, jullie fietsten, zij antwoordden

Bij twijfel over -de(n) of -te(n) gebruik je de regel van 'T SeXy FoKSCHaaP

Slide 23 - Slide

't kofschip
Is het: ik schrobde of ik schrobte?

1. Haal -en van het hele werkwoord af. Schrobben - schrobb

2. Zit de laatste letter in 't kofschip'?
Ja: ik-vorm + te(n)
Nee: ik-vorm + de(n)

Slide 24 - Slide

15 Het jongetje ... van zijn fietsje
A
val
B
viel
C
vielt
D
valde

Slide 25 - Quiz

16 Waarom ... jij gisteren niet op mijn appje?
A
antwoord
B
antwoorde
C
antwoordde
D
geantwoord

Slide 26 - Quiz

17 De worstjes ... gisteren aan.
A
brande
B
brandde
C
branden
D
brandden

Slide 27 - Quiz

18 Wat is het verschil tussen 'de bal' en 'het bal'?

Slide 28 - Open question