maandag 7 mrt repeat adjectives

Wie zoekt zal vinden
Mediawijsheid
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Wie zoekt zal vinden
Mediawijsheid

Slide 1 - Slide

Schema voor vandaag
  • Adjectives repeat
  • Quiz adjectives
  •  Informatie vinden online
  • Task- find information on a topic. Work in pairs.

Slide 2 - Slide

Seating plan
Keita-Rei
Seung-Gun-Hazel R
Hazel E-Rodrigo
Cila-Kevin-Amy
Daria-Georgina
Aaron-Tanay

Slide 3 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord-adjective
Het woorden: 
Een sterk dier
Het sterke dier
Een gevaarlijk dier
Het gevaarlijke dier
When you use the article het in front of the noun, the adjective gets an -e. If een is used, you don't add an -e

Slide 4 - Slide

De-woorden always get an -e behind the noun:

De gele bloem
Een gele bloem
De witte jurk
Een mooie witte jurk

Slide 5 - Slide

De en het woorden (articles)
Most words get de. The het-woorden you must remember. A few rules: all words with a diminutive get het
de stoel-het stoeltje
het groene stoeltje
Colours, materials, games, sports and directions also get het.
het warme zuiden
het echte goud

Slide 6 - Slide

Spelling of adjectives
After a short vowel the consonants double:

de jurk is wit-
de witte jurk
het boek is dik-
het dikke boek

Slide 7 - Slide

With a long vowel followed by a consonant you drop one consonant:
het huis is groot
het grote huis
De was is droog
de droge was

Slide 8 - Slide

When a word ends with an -f it turns into -ve
De man is doof
De dove man

And -s turns into  -ze
De vrouw is boos
de boze vrouw

Slide 9 - Slide

Wat zijn lidwoorden? What are articles?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 10 - Quiz

Wat zijn werkwoorden? Which words are verbs?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 11 - Quiz

What words are nouns? Welke woorden zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het, een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, bal
D
lopen, werken, denken

Slide 12 - Quiz

What words are adjectives? Welke woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het, een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, bal
D
lopen, werken, denken

Slide 13 - Quiz

Which article do you use in front of this noun?
....... kind
A
de
B
no article
C
het
D
een

Slide 14 - Quiz

Welke zin is goed? What sentence is correct?
A
het lieve kind
B
de lieve kind
C
een lieve kind
D
de lief kind

Slide 15 - Quiz

Welke zin is goed? Which sentence is correct?
A
Een appel is een ronde vrucht
B
Een appel is een rond vrucht
C
Een appel is de rond vrucht

Slide 16 - Quiz

Put the adjective in front of the noun:
het raam is vies
A
het vieze raam
B
de vieze raam
C
het viese raam

Slide 17 - Quiz

Put the adjective in front of the noun:
De informatie is betrouwbaar
A
het betrouwbare informatie
B
de betrouwbare informatie
C
de betrouwbaar informatie

Slide 18 - Quiz

Put the adjective in front of the noun:
deze website is leuk.
A
het leuke website
B
de leuk website
C
deze leuke website

Slide 19 - Quiz

Unit wie zoekt zal vinden
Informatie zoeken in het Nederlands.

Slide 20 - Slide

Zoekmachines-search engines
Which one do you use? Always the same one? Or different ones?

Slide 21 - Slide

What you need to know about Google


• Met Google vind je niet alle websites die er zijn. 
• De bovenste zoekresultaten op Google zijn niet meteen de beste resultaten. Deze resultaten zijn meestal reclame en bedrijven hebben betaald om bovenaan te komen staan.


Slide 22 - Slide

  • Google onthoudt jouw locatie en zoekgedrag, daardoor kan
Google andere informatie geven dan waar jij eigenlijk naar op zoek bent.
• Met Google krijg je héél véél resultaten te zien, het is lastig om daar de juiste informatie uit te halen

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Tips!
1. Put in a clear search  
2. Research the goal of the author
3. Take time to read carefully
4. Stay focussed on what you want to
know-don't follow every link 
5. Find more then one source and
compare
6. Be critical
 

Slide 25 - Slide

Bron: B. Faems

Slide 26 - Slide

Task
  • Create a slide together about an animal.
  • Collect all the information as shown in the previous slide.
  • Divide up the tasks.
  • Share your slide in Screenshare and read out the information that you have found. In Dutch!

Slide 27 - Slide