Formuleren H1 les 1

Vandaag...


- Bespreken opdracht 4 en 5, blz. 31
- Herhaling correct formuleren
- Even testen

Kleppen dicht:
- M. opdracht 1, 3, 4, blz. 36 en 37
- Klaar? Pak je leesboek




1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Vandaag...


- Bespreken opdracht 4 en 5, blz. 31
- Herhaling correct formuleren
- Even testen

Kleppen dicht:
- M. opdracht 1, 3, 4, blz. 36 en 37
- Klaar? Pak je leesboek




Slide 1 - Slide

Vandaag




Lezen (10 min.)
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Bespreken opdracht 4 en 5



Opdracht 4
1kunnen - hww
worden - kww
2is - hww
ontwikkeld - zww
3kunnen - hww
worden - hww
overvallen - zww
4Is - kww
5heeft - hww
laten - hww
maken - zww
6kunnen - hww
leven - zww
7blijkt - hww
worden - kww




Opdracht 5
1Vroeger - bw
een - olw
maart - zn
2vóór - vz
februari - zn
3het - blw
4Het - pers.vnw
5Deze - aanw.vnw
Romeinse - bn
6was - kww
Julius - zn
7Die - aanw.vnw
8is - hww
hem - pers.vnw
opgevolgd - zww
9mocht - hww
beroemde - bn
zichzelf - wed.vnw 
10toevallig - bw zijn - bez.vnw 11wordt - hww genoemd - zww 12iedereen - onbep.vnw waarom - bw 13worden - hww geoogst - zww 14ons - bez.vnw Latijnse - bn 15Welke - vr.vnw na - vz

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 6 - Quiz

Je gebruikt als bij een .............trap.

A
overtreffende
B
stellende
C
vergrotende

Slide 7 - Quiz

Als of dan?
Ik vind voetbal net zo leuk ................ basketbal.

A
dan
B
als

Slide 8 - Quiz

Basketballen vind ik leuker.
Mijn moeder is dapperder.
Dit is een .............. trap

A
stellende
B
overtreffende
C
vergrotende

Slide 9 - Quiz

Voetballen vind ik leuk.
Mijn broertje is dapper.
Dit is een ................trap

A
overtreffende
B
stellende
C
vergrotende

Slide 10 - Quiz

Als of dan?
Mijn broertje is even dapper .............. ik.
A
dan
B
als

Slide 11 - Quiz

Je gebruikt dan bij een ..................... trap.

A
overtreffende
B
vergrotende
C
stellende

Slide 12 - Quiz

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Welke verwijswoorden horen bij iets in het meervoud?
A
hij; deze; die
B
hier; daar; er
C
ze; zij; deze; die
D
het; dit; dat

Slide 14 - Quiz

Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond

Slide 15 - Quiz

Huiswerk





M. opdracht 1, 3, 4, blz. 36 en 37

Slide 16 - Slide

Evaluatieopdracht: 
Kies minimaal één van de onderstaande opdrachten.

- Schrijf één nieuw ding op dat je geleerd hebt. 

- Schrijf één ding op waar je beter in geworden bent.

- Schrijf één ding op waarbij je een ander hebt geholpen

timer
2:00

Slide 17 - Slide