Schrijf beeldend, benoem alles wat met je zintuigen te maken heeft. Wat hoor, voel, zie, ruik, proef je (of de hoofdpersoon?)
- Ik liep buiten en ik zag een vogel.
of
- Ik liep naar buiten en voelde de zon op mijn huid, ik zag de zonnestralen door de bomen komen en in de verte hoorde ik het geritsel van een vogeltje. Mijn moeder was ook al wakker, want ik rook de geur van koffie en verse broodjes.