KL1P3 TV A2 bijvoeglijk naamwoorden

KL1P3 TV A2 
spelling van bijvoeglijk naamwoorden
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

KL1P3 TV A2 
spelling van bijvoeglijk naamwoorden

Slide 1 - Slide

Doelen
1. Ik weet op welke manier een bijvoeglijk naamwoord gevormd kan worden
2. Ik kan de juiste vorm van een bijvoeglijk naamwoord maken en fouten corrigeren
3. Ik kan zelf voorbeelden bedenken van verschillende typen bijvoeglijk naamwoorden

Slide 2 - Slide

Weet je het nog? 
Een bijvoeglijk naamwoord
- zegt iets over een znw: de rode bal 
- heeft soms een verbogen vorm: rood, rode 
- staat meestal direct voor het znw: de gele fiets 
- staat soms achter het znw: de fiets is geel 
- kan zelfstandig gebruikt worden: Ik wil graag een blauwe
- heeft vaak trappen van vergelijking: groot, groter, grootst

Slide 3 - Slide

Weet je het nog? 
Deelwoorden van werkwoorden (voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord) kunnen ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden: 
de piepende deur,  het gelezen boek

Slide 4 - Slide

het bijvoeglijk naamwoord 
Vier  zaken die we gaan bespreken: 
- hoe spel je 'gewone' en stoffelijke bnw?
- hoe schrijf je een bnw als het van een verbogen ww is?
- wat zijn de trappen van vergelijking?

Slide 5 - Slide


Deel 1 
  • hoe spel je 'gewone' en stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden?



Slide 6 - Slide

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

Die gekke Tommy gooide zijn nieuwe iPhone zo in de grijze afvalbak.

Slide 7 - Open question

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hans en Marije hebben een (groot) probleem.
A
grote
B
groten
C
groote
D
groot

Slide 8 - Quiz

QUIZ 

Slide 9 - Slide

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone

Slide 10 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (raar) jong heeft mijn stuntstep gestolen.
A
rare
B
raare
C
raren

Slide 11 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige

Slide 12 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (bizar) vertoning!
A
bizarre
B
bizar
C
bizare

Slide 13 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Die jongen droeg een (zijde) jurk.
A
zijde
B
zijden

Slide 14 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (gezellig) familie is dat geworden.
A
gezellig
B
gezellige
C
gezelligen

Slide 15 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Het was een (druk) bedoening in het Vondelpark.
A
druk
B
druke
C
drukke

Slide 16 - Quiz


Wat is een bijvoeglijk naamwoord?



Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (zn).

  • 1A is een leuke klas.
  • Die grappige Jonathan weet het altijd beter.
  • Ons vakantiehuis is prachtig.

Slide 17 - Slide


Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?



Vaak komt er een -e achter het woord (lange vorm), maar niet altijd (korte vorm).

  • Een leuke klas / De klas is leuk.
  • De grappige jongen / De jongen is grappig.
  • Het prachtige vakantiehuis / Een prachtig vakantiehuis.

Slide 18 - Slide


Wanneer kort? Wanneer lang (met -e)?







Een mooi meisje                      Een mooie jongen

Een groot huis                          Een grote flat

Waarom is dat?

Slide 19 - Slide


Wanneer kort? Wanneer lang (met -e)?



Kort:
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord onzijdig is (een het-woord is)
     Een groot vakantiehuis // Een mooi gerecht
  • Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat.
     Die scholier is fantastisch. // Het huis is schitterend.

Lang:
  • Na het lidwoord ‘de’ en ‘het’.
     De grote jongen // Het mooie gerecht
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord mannelijk of vrouwelijk is (een de-woord is).
     Een leuke vriendin // Een fantastische show
  • Als er geen lidwoord voor een woord in het meervoud staat.
     Slimme leerlingen // Grote groepen

Slide 20 - Slide


Hoe schrijf je de lange vorm?



De lange vorm:
  • Zet een -e achter het woord: mooi, mooie / fijn, fijne

  • Verdubbel de laatste letter en zet een -e achter het woord: fris, frisse / glad, gladde / wit, witte
  • Haal een a, e, o of u weg en zet een -e achter het woord: traag, trage / leeg, lege / dood, dode / zuur, zure.​
  • Verander een -f in een -v- of een -s in een -z- en zet een -e achter het woord: lief, lieve / naïef, naïeve / grijs, grijze / vlekkeloos, vlekkeloze

Slide 21 - Slide


Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Is het bijvoeglijk naamwoord een materiaal (stof), dan schrijf je het bijna altijd met -en.
  • De gouden beker
  • De papieren versie
  • Het katoenen shirtje
  • De wollen sjaal

Let op: bij 'moderne stoffen' en stoffen met een naam geleend uit een andere taal is er vaak geen uitgang met -en.
  • De plastic stoel
  • De suède jas
  • De corduroy broek

Slide 22 - Slide


Samen oefenen




Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

  1. Jerry draagt een (stoer) jasje.
  2. Want hij is een (cool) jongen.
  3. Hij heeft het gekregen van zijn (lief) moeder.
  4. Die (zilver) mouwen zijn echt heel dope.
  5. Ik heb (metaal) velgen gekocht voor mijn racefiets.
  6. In dat (knus) huis woont haar opa.
  7. Het is net een (goud) kooi.
  8. Dat is een (schitterend) verhaal.
  9. Ik krijg er bijna (vochtig) ogen van.



  • Pak pen & papier
  • Noteer de juiste vorm
  • Je hebt 3 minuten de tijd

timer
3:00

Slide 23 - Slide


Samen oefenen




Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

  1. Jerry draagt een stoer jasje.
  2. Want hij is een coole jongen.
  3. Hij heeft het gekregen van zijn lieve moeder.
  4. Die zilveren mouwen zijn echt heel dope.
  5. Ik heb metalen velgen gekocht voor mijn racefiets.
  6. In dat knusse huis woont haar opa.
  7. Het is net een gouden kooi.
  8. Dat is een schitterend verhaal.
  9. Ik krijg er bijna vochtige ogen van.



Slide 24 - Slide



Deel 2

  1. Hoe kun je van een deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken?
  2. Hoe spel je deze bijvoeglijke naamwoorden?



Slide 25 - Slide

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

De (opkloppen) melk was erg lekker
A
opgeklopte
B
opgeklopten
C
opgeklopde
D
opgeklopden

Slide 26 - Quiz

Wat is de correcte spelling van het bijvoegklijk naamwoord?

De (vergroten) foto's zijn erg mooi geworden.
A
vergrootte
B
vergrootten
C
vergroten
D
vergrote

Slide 27 - Quiz

Wat is de correcte spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

De (verbranden) autobanden stonken enorm.


A
verbrandde
B
verbrandden
C
verbranden
D
verbrande

Slide 28 - Quiz

Wat is de correcte spelling van het bijvoeglijk naamwoord?
De (vallen) oude man ligt in het ziekenhuis.
A
gevalle
B
gevielen
C
gevalde
D
gevallen

Slide 29 - Quiz


Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord



Soms worden bijvoeglijk naamwoorden gemaakt van deelwoorden (voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord)

  • De gemaakte opdrachten
  • De lachende kinderen

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

  • Soms moet je een -e achter het woord zetten
    -> gemaakt -> de gemaakte fout 
    -> lachend -> de lachende danseres
    -> geschilderd -> een geschilderd clubhuis (waarom hier geen -e?)

  • Spel het bijvoeglijk naamwoord zo kort en eenvoudig mogelijk.
    -> vermoord -> de vermoorde man

  • Soms moet je -tt of -dd schrijven, vanwege de uitspraak
    -> bezet -> de bezette gebieden

  • Van voltooide deelwoorden op -en blijft de spelling gelijk: de -n blijft staan.
    -> geschrokken -> de geschrokken jongen
🤷‍♂️
clubhuis = het-woord

Na de 'een-vorm' van een 'het-woord' krijg het bijvoeglijk naamwoord geen extra -e.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video


Samen oefenen




Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
Tip: bepaal eerst het voltooid of onvoltooid deelwoord

  1. De (aanharken) tuin lag er prima bij.
  2. De (lachen) meisjes liepen naar het De Mirandabad.
  3. Het (mikken) schot van Lieke Martens was fantastisch.
  4. Maar die (winnen) penalty van Ronaldo was minder.
  5. De (winnen) trofee staat op haar nachtkastje.
  6. Een (knakken) takje lag naast de vaas.
  7. Het (beloven) land was niet ver weg meer.
  8. De (kwispelen) honden zagen er schattig uit.



Slide 34 - Slide


Samen oefenen




Antwoorden

  1. De aangeharkte tuin lag er prima bij.
  2. De lachende meisjes liepen naar het De Mirandabad.
  3. Het gemikte schot van Lieke Martens was fantastisch.
  4. Maar die winnende penalty van Ronaldo was minder.
  5. De gewonnen trofee staat op haar nachtkastje.
  6. Een geknakt takje lag naast de vaas.
  7. Het beloofde land was niet ver weg meer.
  8. De kwispelende honden zagen er schattig uit.



Slide 35 - Slide


Aan de slag!







Je maakt KERN blz. 264, opdracht 4

Slide 36 - Slide