This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Lezen 4
Feiten & meningen
Betrouwbaarheid
Slide 1 - Slide
Wat leer je vandaag?
Je leert feiten en meningen herkennen
Je leert het verschil tussen beide
Slide 2 - Slide
Betrouwbaarheid van de bron
1. Staat de bron goed bekend?
2. Is de maker van de tekst bekend en is de maker een deskundige op zijn vakgebied?
3. Let op de datum waarom de tekst verschenen is.
4. Ziet de tekst er professioneel uit?
Slide 3 - Slide
Een feit:
Een feit kun je controleren.
Een feit is iets wat echt zo is.
Een week heeft 7 dagen.
Een jaar heeft 4 seizoenen.
Ik heb een hond en hij heet Max.
Van deze uitspraken kun je checken of het waar is.
Kun je het bewijzen? Dan is het een feit.
Het heeft geen zin om te discussiëren over feiten, omdat ze aantoonbaar vast staan.
Slide 4 - Slide
Een mening:
Een mening kun je niet controleren.
Een mening is van jou.
Je kunt het eens of oneens zijn met een mening.
Een opleiding volgen is zonde van je tijd.
Kaas is niet lekker.
Mensen met rode schoenen hebben geen gevoel voor mode.
Je onderbouwt je mening met argumenten.
Zo maak je jouw mening geloofwaardig.
Dat doe je met signaalwoorden: ik vind ... omdat, want.
Slide 5 - Slide
Smaken verschillen.
A
Feit
B
Mening
Slide 6 - Quiz
De autoverkoper is een slimme man.
A
Feit
B
Mening
Slide 7 - Quiz
Het spelen van computergames is leerzaam.
A
Feit
B
Mening
Slide 8 - Quiz
Er is geen beter land dan Nederland
A
Feit
B
Mening
Slide 9 - Quiz
Argumenten:
Om iemand te overtuigen van jouw mening gebruik je argumenten.
Geef je goede argumenten bij jouw mening? Dan zullen mensen eerder geneigd zijn jouw mening over te nemen.
Er zijn objectieve argumenten en subjectieve argumenten.
Wat is het verschil tussen deze twee?
Slide 10 - Slide
Objectieve & subjectieve argumenten
Bijvoorbeeld, a.d.h.v. Ik vind dat we vandaag beter niet naar buiten kunnen gaan, want het is koud.
Objectief: Of het op een plek buiten drie graden onder nul is, kun je controleren. Je kunt kijken op een thermometer of op een weersite op internet. Dit is dus een objectief argument.
Subjectief: Of het buiten koud is, is subjectief. Jij vindt het misschien koud buiten, maar dit hoeft niet voor iedereen te gelden.
Slide 11 - Slide
De meeste mensen op de wereld gebruiken geen toiletpapier.
A
Feit
B
Mening
Slide 12 - Quiz
13 x 13 = 169
A
Feit
B
Mening
Slide 13 - Quiz
Lachen is gezond.
A
Feit
B
Mening
Slide 14 - Quiz
Coca Cola is de beste cola.
A
Feit
B
Mening
Slide 15 - Quiz
Het vak Nederlands is goed voor je algemene ontwikkeling.
A
Feit
B
Mening
Slide 16 - Quiz
Amsterdam is de hoofdstad van Nederland. Amsterdam heeft prachtige grachten. In de 17e eeuw werd Amsterdam de grootste handelsstad ter wereld. Dit kwam vooral omdat Hollandse schepen producten uit Zuidoost Azië meebrachten, die zeldzaam en duur waren. Tegenwoordig telt
Amsterdam ruim 800.000 inwoners. De stad wordt wereldwijd gezien als een bezienswaardigheid. Het vernieuwde Rijksmuseum trekt meer dan 8.000 bezoekers per dag.
Bijna alle zinnen zijn feiten, maar één zin niet. Welke zin is dat?
Slide 17 - Slide
Amsterdam ligt in de provincie Noord-Holland. Het is de mooiste stad ter wereld. Dit komt door de vele unieke grachten die de stad kent. Deze grachten zijn omzoomd met mooie bomen en prachtige huizen met pittoreske gevels. Amsterdam is ongetwijfeld ook de gezelligste stad ter wereld. Dit is te danken aan de vele sfeervolle cafés. Helaas zijn er ook nogal wat coffeeshops waar je softdrugs kunt kopen. Als die verboden waren, zou de stad nóg aantrekkelijker worden.
Bekijk per zin of het een feit, mening of argument is.
Slide 18 - Slide
Amsterdam ligt in de provincie Noord-Holland (feit). Het is de mooiste stad ter wereld (mening). Dit komt door de vele unieke grachten die de stad kent (argument). Deze grachten zijn omzoomd met mooie bomen en prachtige huizen met pittoreske gevels (mening). Amsterdam is ongetwijfeld ook de gezelligste stad ter wereld (mening). Dit is te danken aan de vele sfeervolle cafés (argument). Helaas zijn er ook nogal wat coffeeshops waar je softdrugs kunt kopen (mening). Als die verboden waren, zou de stad nóg aantrekkelijker worden (argument).
Slide 19 - Slide
Lees (en beluister) de tekst.
Slide 20 - Slide
Wat is het onderwerp van de tekst? Gebruik twee woorden voor het antwoord.
Slide 21 - Open question
Wat is de mening van de schrijver over het onderwerp?
Slide 22 - Open question
Welke twee argumenten geeft hij voor zijn mening?
Slide 23 - Open question
Wat heb je vandaag geleerd?
je weet wat een mening is;
je weet wat een feit is;
je weet het verschil tussen beide;
je weet nu dat je een mening met argumenten kunt onderbouwen.