Les 7-9: fictie en ww. spelling

Leerdoelen
Aan het eind van deze les
... weet je wat de fictiebegrippen flash-back, vertraging, cliffhanger, andere verhaallijn en dwaalspoor betekenen
... kan je deze trucjes ontdekken in een tekst
... heb je de regels voor werkwoordspelling: persoonsvorm opgefrist
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Leerdoelen
Aan het eind van deze les
... weet je wat de fictiebegrippen flash-back, vertraging, cliffhanger, andere verhaallijn en dwaalspoor betekenen
... kan je deze trucjes ontdekken in een tekst
... heb je de regels voor werkwoordspelling: persoonsvorm opgefrist

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Begrippen
  • Flashback
  • Vertraging
  • Cliffhanger
  • Andere verhaallijn
  • Dwaalspoor 

Slide 3 - Slide

Flashback
  • Een personage denkt terug of vertelt iets van vroeger wat je als lezer te weten komt
  • Kan geheimzinnig werken: waarom is dit belangrijk?
  • Onderbreekt de chronologische volgorde van het verhaal

Slide 4 - Slide

Vertraging
  • De schrijver vertelt zeer uitgebreid, met veel details, bijvoorbeeld over de omgeving, gevoelens 
  • Het verhaal vertraagt en je moet langer wachten op de ontknoping... De spanning wordt opgevoerd

Slide 5 - Slide

Cliffhanger
  • Het verhaal stopt op een zo spannend mogelijk moment 
  • Maakt lezers nieuwsgierig 
  • Gebeurt vaak in series, zodat je de volgende aflevering ook weer wilt kijken! (bijv. GTST)

Slide 6 - Slide

Andere verhaallijn
  • Naast het "hoofdverhaal" is er nog een verhaal dat zich afspeelt
  • Vaak weet je nog niet precies hoe deze verhalen samen komen/ wat ze met elkaar te maken hebben... Spannend! 

Slide 7 - Slide

Dwaalspoor
  • De schrijver geeft informatie waardoor de lezer bijvoorbeeld denkt: dát is 'm, dat moet de moordenaar zijn!
  • Toch blijkt het later iemand anders te zijn
  • De schrijver misleidt jou dan; zet jou op een dwaalspoor 

Slide 8 - Slide

Werkwoordspelling - blz. 275
  • Waarom belangrijk?
  • We beginnen met de persoonsvorm (pv). Hoe vind je de pv in een zin?  
     Bijvoorbeeld: 'Ik heb nog nooit een boek geschreven.'

Slide 9 - Slide

Persoonsvorm
Vind je door
  • de zin vragend te maken
  • door de tijd te veranderen of
  • door enkelvoud/ meervoud te veranderen
  

Slide 10 - Slide

pvtt
  • Enkelvoud: staat er ik of je/jij achter? OF is het gebiedende wijs? Dan schrijf je de pv als ik-vorm
  • Voorbeeld: 'Waarom ... (worden) jij altijd uitgekozen?'                > Niet het geval? Dan ik-vorm + t (jij klimt, hij klimt, zij klimt)

  • Meervoud: schrijf als hele werkwoord 
  • Voorbeeld: 'Wij lopen samen naar de trein'

Slide 11 - Slide

pvvt
Zwakke werkwoorden: veranderen niet van klank
  • Je gebruikt 't ex-fokschaap:
  • Hele ww -en
  • Zit de laatste letter wél in 't ex-fokschaap? Dan met een -te(n) 
  • Zo niet? Dan met een -de(n)
  • Voorbeeld: lachen - lachte, geloven - geloofde

Slide 12 - Slide

pvvt
Sterke werkwoorden: klankverandering
  • Zo kort en makkelijk mogelijk
  • Voorbeeld: krijgen - kregen, lopen - liepen
  • Verlengproef: eindigt het woord op -d of -t?
  • Voorbeeld: ik beet (want: beten)
  • Let op!: in verleden tijd NOOIT met -dt

Slide 13 - Slide