6. Productie

Hfst 4
Arbeid en productie
Hfst 4: Arbeid en productie
1 / 46
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hfst 4
Arbeid en productie
Hfst 4: Arbeid en productie

Slide 1 - Slide

Voorbereiding voor het maken van deze les:
Ik heb me ....
A
Goed voorbereid (opdrachten herhaald)
B
Redelijk voorbereid (boek doorgebladerd)
C
Amper voorbereid (enkele onderwerpen)
D
Niet voorbereid (wat is dit eigenlijk?)

Slide 2 - Quiz

Arbeid
- Flexibel en vaste arbeid
- Vraag en aanbod (meer of minder)
- Werkgevers en werknemers
- Participeren 
- Werkloosheid (+ vormen van ...)
- Minimumloon
- Beroepsbevolking

Slide 3 - Slide

Als het aanbod groter is dan de vraag
Aanbod van arbeid

Vraag naar arbeid

>
ruime arbeidsmarkt

Slide 4 - Slide

Als het aanbod kleiner is dan de vraag
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid
<
krapte arbeidsmarkt >> lonen stijgen

Slide 5 - Slide

In een vacature staat het aanbod van arbeid.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Wie zijn de vragers naar arbeid?
A
werknemers
B
werkgevers

Slide 7 - Quiz

Arbeidsmarkt
Arbeidsmarkt:
De vraag en aanbod van arbeid komen samen

Gingen de vorige twee vragen goed?
Zo niet, bekijk dan het volgende filmpje.

Slide 8 - Slide

0

Slide 9 - Video

Als de vraag naar een bepaald beroep hoog is, is het loon vaak ...
A
gelijk aan andere beroepen
B
hoog
C
laag

Slide 10 - Quiz

Een teveel aan arbeiders kan leiden tot ontslag.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Arbeidsdeelname (arbeidsparticipatie)

Het percentage van de bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort.

De overheid verwacht een tekort aan arbeidskrachten op de arbeidsmarkt en wil dat een groter deel van de bevolking gaat werken.

Slide 13 - Slide

Arbeidsparticipatie is het percentage van de bevolking dat tot de werkende beroepsbevolking hoort.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Welke conclusie kun je trekken uit de grafiek?
A
De arbeidsparticipatie van mannen is gestegen.
B
De arbeidsparticipatie van vrouwen is lager dan die van mannen.
C
Mannen werken vaker in deeltijd dan vrouwen.
D
Vrouwen werken vaker in deeltijd dan mannen.

Slide 15 - Quiz

60%
40%
30%
Hoogopgeleide vrouwen kozen in 2007 voor ..... % betaalde vorm van oppas/opvang
...% Van de laagopgeleide vrouwen kozen in 2007 voor geen opvang

Slide 16 - Drag question

Wettelijke bepalingen
- Regels tussen werkgever/werknemer
- Regels speciaal voor jongeren
- Arbowet / Arbeidstijdenwet
- (soms) Recht op WW uitkering
- Minimumloon
- Bruto- en nettoloon



Slide 17 - Slide

Dit is een individuele overeenkomst tussen werkgever en werknemer.
A
CAO
B
Arbeidsovereenkomst
C
Flexwerk
D
Arbeidsvoorwaarden

Slide 18 - Quiz

Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet

Slide 19 - Quiz

Bereken het nettoloon:
Brutoloon: €3.000, Loonbelasting: €800, sociale premies: €150.
A
€3.950
B
€2.200
C
€2.050
D
€1.950

Slide 20 - Quiz

Ondernemingsvormen
  • eenmanszaak
  • zelfstandige zonder personeel (zzp-er)
  • vennootschap onder firma (vof)
  • besloten vennootschap (bv)
  • naamloze vennootschap (nv)
  • stichting

Slide 21 - Slide

Bij welke ondernemingsvorm is de directeur in loondienst?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
CV
D
BV

Slide 22 - Quiz

Aandelen zeer beperkt te koop
Niet op winst gericht
Eén eigenaar, soms personeel
Eén persoon is eigenaar/leiding
Meerdere eigenaren/samen de leiding
Aandelen zijn vrij verhandelbaar
Eenmanszaak
ZZP
VOF
BV
NV
Stichting

Slide 23 - Drag question

Minimumloon

Het wettelijk vastgestelde loon dat een werkgever ten minste moet betalen aan werknemers vanaf 23 jaar.


Slide 24 - Slide

Bereken het
maandloon
voor een 17 jarige.
A
€602,22
B
€632,77
C
€598,78
D
€602,217

Slide 25 - Quiz

Bereken het
minimumloon %
voor een 16 jarige.
A
36,9%
B
37,29%
C
34,5%
D
Werkelijk geen idee

Slide 26 - Quiz

Welke werknemersverzekering biedt een uitkering aan arbeidsongeschikte werknemers?
A
WIA
B
WW

Slide 27 - Quiz

Werkloosheid
Wat als je nou geen baan hebt / kan vinden?
- Structurele werkloosheid
- Conjuncturele werkloosheid
- Frictiewerkloosheid
- Seizoenswerkloosheid
- Regionale werkloosheid

Slide 28 - Slide

Vormen van werkloosheid
Als je niet goed weet waar elke vorm voor staat, bekijk dan het volgende filmpje:

Slide 29 - Slide

Noord-Limburg heeft minder werk
De toename van automatisering zorgt voor werkloosheid
De ijssalon is in de winter gesloten
Door de coronacrisis is er minder vraag naar producten, dus minder arbeid nodig
John is net klaar met z'n opleiding en zoekt werk
Structureel
Conjunctureel
Frictie
Seizoens
Regionaal

Slide 30 - Drag question

Wat is geregistreerde werkloosheid?
A
Als je ingeschreven staat bij het UWV.
B
Als je niet ingeschreven staat bij het UWV.
C
Als je zwart werkt.
D
Als je wit werkt.

Slide 31 - Quiz

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid

Slide 32 - Quiz

Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
regionale werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid

Slide 33 - Quiz

Wanneer je een tijdje per jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid.
B
seizoenswerkloosheid.
C
verborgen werkloosheid.
D
conjuncturele werkloosheid.

Slide 34 - Quiz

Conjuncturele werkloosheid is blijvend.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

Wat betekent regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat er in een bepaald seizoen meer werkloosheid is.
C
Dat er in een bepaalde provincie meer werkloosheid is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.

Slide 36 - Quiz

Is er hier sprake van conjuncturele werkloosheid?
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quiz

Rol overheid
De overheid kan veel betekenen om de
werkloosheid in een land aan te pakken, 
bijvoorbeeld:
- Investeren (zodat arbeid/kapitaal nodig is)
- Overheidsbestedingen
- Inkomstenbelasting verlagen
- BTW verlagen

Slide 38 - Slide

Doel: uitleg anti-cyclisch investeren
Invester-ingen Overheid
-->
-->
-->
Minder 
werkloos- 
heid
Meer productie bedrijven
Meer vraag (door overheid)
Meer arbeid nodig

Slide 39 - Drag question

Er zijn 4 productiesectoren:
  1. Primaire sector: landbouw, mijnbouw en visserij.
  2. Secundaire sector: industrie & bouw.
  3. Tertiaire sector: commerciële dienstverlening (bijv. winkels,)
  4. Quartaire sector: niet-commerciële instellingen (bijv. scholen, brandweer)



Slide 40 - Slide

LET OP! Verschil in begrippen.
- ProductieFACTOREN (kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap)

- ProductieSECTOREN (primaire, secundaire, tertiaire, quartiare)

SECTOREN in het mbo
(groen, economie, zorg en welzijn, techniek)

Slide 41 - Slide

Timmerman is een beroep in de primaire sector.
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quiz

Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar

Slide 43 - Quiz

Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank

Slide 44 - Quiz

Wat vond je van deze 'toets?'
0100

Slide 45 - Poll

Welke onderwerpen vind jij dat jij nog tijd aan moet besteden?

Slide 46 - Open question