Deelopdracht 1.2 & 1.3 (Week 2)

Communicatie
Leerjaar 1 | 2024 - 2025
Periode 2  | Lesweek 2 

Docenten
Astrid Hartmann
Wim Lamers
1 / 86
next
Slide 1: Slide
Customer JourneyMBOStudiejaar 2-4

This lesson contains 86 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Communicatie
Leerjaar 1 | 2024 - 2025
Periode 2  | Lesweek 2 

Docenten
Astrid Hartmann
Wim Lamers

Slide 1 - Slide

🤝 Samenwerken doen we zo
🚰 Drinken (water) mag, eten doe je buiten het lokaal.

🕘 Kom op tijd. Deur dicht? De docent haalt je van de gang.

📵 Telefoon weg in je jas of tas, tenzij de docent anders aangeeft.

📚 Tas van tafel en jas uit. Pak na binnenkomst meteen je lesmateriaal. 

Docent aan het woord. Stil zijn en luisteren. Ook zijn de laptops dicht.


Slide 2 - Slide

✅ Presentie: Fijn dat je er bent! 😀👍

Slide 3 - Slide

📚 Lesmateriaal
Vaardigheden en tools Business Services deel A
ISBN 978 90 3726 219 3
Zowel boek als digitale leeromgeving

+ Syllabus: Leereenheid Zakelijk Communiceren

Belangrijk:
Zorg dat je iedere les je boek en syllabus bij je hebt!


Slide 4 - Slide

📋 Leerdoelen
  • Je kunt toegankelijk, doelgericht en correct schrijven.
  • Je kunt informerende en overtuigende teksten schrijven.
  • Je kunt redigeren.
  • Je kent de structuur en onderdelen van een zakelijk schrijfproduct
     (brief, e-mail, notitie, folder, nieuwsbericht en rapport).
  • Je kunt een zakelijk schrijfproduct maken.

Slide 5 - Slide

Leereenheid 
  • Twee leereenheden deze periode (5 weken per syllabus).
  • De opdrachten in de leereenheid zijn minder uitgebreid dan CJY.
  • Maar er zijn wel meer opdrachten in het boek te maken.
  • De leereenheid wordt in 2-tallen gedaan (zelf koppels maken).
  • De opdrachten in het boek maak je zelfstandig. 

Slide 6 - Slide

Opdrachten van het boek
Bestaat uit verschillende onderdelen:
  • Opdrachten (boek en digitaal)
  • Beroepsvaardigheden opdrachten (digitaal)
  • Beroepspraktijk opdrachten (digitaal)
  • Afsluiting opdrachten (digitaal)
  • Test je kennis (digitaal)

Slide 7 - Slide

Boeken
Vaardigheden en Tools Business Services deel A
Vaardigheden en Tools Business Services deel B

Slide 8 - Slide

📋 Deze week
  • Hoofdstuk 6 (zakelijk schrijven)
  • Hoofdstuk 7 (schrijfproducten) 
  • Maken deelopdracht 1.2 & 1.3 (Leereenheid) 

Slide 9 - Slide

Bedankt voor jullie inzet en tot de volgende keer👋

Slide 10 - Slide

📋 Vandaag
  • Terugblik op vorige week
  • Theorie hoofdstuk 6 (zakelijk schrijven)
  • Opdrachten hoofdstuk 6 

Slide 11 - Slide

Interne communicatie gaat over de communicatie in de organisatie, de communicatie met en tussen de medewerkers
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Wat is een voorbeeld van interne ruis?
A
Het wegvallen van de telefoonverbinding
B
Emoties en afleidende gedachten
C
Omgevingsgeluiden
D
Slechte wifi

Slide 13 - Quiz

Wat is formele communicatie?
A
communicatie die niet volgens bepaalde regels gaat
B
communicatie die je voert met externe personen
C
communicatie die je voert met interne personeel
D
communicatie die volgens voorgeschreven richtlijnen verloopt en georganiseerd is

Slide 14 - Quiz

Stelling 1
Intrapersoonlijke communicatie is communicatie met jezelf.
Stelling 2
Interpersoonlijke communicatie is communicatie tussen 2 personen

A
1 is juist; 2 is onjuist
B
1 is onjuist; 2 is juist
C
1+2 zijn juist
D
1+2 zijn onjuist

Slide 15 - Quiz

Als je voor de televisie zit, is dit eenzijdige communicatie of tweezijdige communicatie?
A
eenzijdige communicatie
B
tweezijdige communicatie

Slide 16 - Quiz

Waar staat ZBMO voor?
A
Zender, boodschap, Medium en Ontvanger
B
Zender, Boodschap, Medium en Overdracht
C
Zorg, Boodschap, Medium en Ontvanger
D
Zorg, Boodschap, Maatschappij en Ontvanger

Slide 17 - Quiz

TV commercial behoort tot..
A
Tweezijdige communicatie
B
Persoonlijke communicatie
C
Eenzijdige communicatie
D
Massa communicatie

Slide 18 - Quiz

Wat is een voorbeeld van externe communicatie?
A
Notulen van een vergadering
B
Mailtje naar een collega
C
Een post op instagram
D
Gesprek met je leidinggevende

Slide 19 - Quiz

Theorie hoofdstuk 6
Taalniveaus: NT1 (eerste taal) of NT2 (tweede taal) 

De taalniveaus in NT1: 1F, 2F, 3F en 4F. 
Niveau 1F heb je aan het eind van de lagere school. 
Niveau 3F leer je op mbo-4.

De taalniveaus die in heel Europa worden gebruikt. Van A1 de basisgebruiker, via B1 en B2 de onafhankelijke gebruiker tot C1 en C2 de vaardige gebruiker.
Het B2-niveau staat gelijk aan het 3F-niveau.

Slide 20 - Slide

Schrijven op juiste taalniveau


Organisaties schrijven hun teksten vaak op taalniveau C1.

Waarom zou dit niet altijd handig/gewenst/slim zijn? 

Slide 21 - Slide

Schrijven op juiste taalniveau


  • Voor veel mensen zijn teksten op C1 niveau niet goed te begrijpen.
  • Het helpt om teksten te schrijven op een lager taalniveau, zoals B1 en A2.
  • Taalniveau B1 staat voor eenvoudig Nederlands.
  • De overgrote meerderheid van de bevolking begrijpt teksten op taalniveau B1.

Slide 22 - Slide

Kenmerken van teksten
 op taalniveau B1


  • Duidelijke titel en tussenkoppen.
  • Actieve schrijfstijl met voorbeelden.
  • Eenvoudige woorden die iedereen kent.
  • Korte en duidelijke zinnen.

Wordt ook wel Jip en Janneke-taal genoemd. 

Slide 23 - Slide

Doelgericht schrijven
Er zijn vier tekstdoelen relevant: 
informatiedoel, emotiedoel, overtuigingsdoel en actiedoel.


Slide 24 - Slide

‘Uw identiteitsbewijs verloopt 20 januari. U kunt nu al een nieuwe aanvragen bij de balie van de gemeente.’
A
Informatiedoel
B
Emotiedoel
C
Overtuigingsdoel
D
Actiedoel

Slide 25 - Quiz

Informatiedoel 
  • Het informatiedoel is de kern van je tekst. 
  • Bij het informatiedoel gaat het erom dat je duidelijk en helder op
     papier krijgt wat je de lezer precies wilt meedelen. 
  • De boodschap moet voor de lezer duidelijk zijn.
  • Je wilt vooral kennis over feiten vertellen en wat uitleggen.

Slide 26 - Slide

‘Wij verzoeken u het verschuldigde bedrag binnen 5 werkdagen over te maken op onze rekening: NL44 RABO 0123 4567 89, onder vermelding van uw klantnummer en het factuurnummer.’
A
Informatiedoel
B
Emotiedoel
C
Overtuigingsdoel
D
Actiedoel

Slide 27 - Quiz

Actiedoel
Bij het actiedoel gaat het erom dat je iets van de lezer gedaan wilt
krijgen. Je wilt dat hij tot een bepaalde actie overgaat, bijvoorbeeld
reageren op jouw tekst, jou iets toesturen of jou iets betalen.
Als je iets gedaan wilt krijgen van iemand, onthoud dan dat jouw doel niet alleen het overbrengen van bepaalde informatie is, maar dat je ook vaak een bepaalde emotie wilt creëren bij de ontvanger. Alleen zo kun je ervoor zorgen dat je je actiedoel bereikt.

Slide 28 - Slide

‘Natuurlijk kunt u bij ons terecht voor de inning van uw facturen. Onze aanpak en service zijn bovengemiddeld. Wij nemen al uw administratieve zorgen uit handen. Zodat u kunt doen waar u goed in bent en dat is ondernemen.’
A
Informatiedoel
B
Emotiedoel
C
Overtuigingsdoel
D
Actiedoel

Slide 29 - Quiz

Overtuigingsdoel 
Bij het overtuigingsdoel ligt de nadruk op het overtuigen.
van je lezer van jouw standpunt of idee. 
Je wilt de opvatting en houding van je lezer veranderen. 


Slide 30 - Slide

‘Wij missen de betaling van factuurnummer U21-3581. Kunt u kunnen kijken of het bedrag inmiddels is betaald? Misschien hebben we iets over het hoofd gezien. Dan corrigeren wij dat graag.’
A
Informatiedoel
B
Emotiedoel
C
Overtuigingsdoel
D
Actiedoel

Slide 31 - Quiz

Emotiedoel
Bij het emotiedoel ligt de nadruk vooral op begrip opbrengen voor de ontvanger
van de tekst.

  • Is je toonzetting niet te negatief?
  • Kun je inspringen op gevoelens van de lezer?
  • Ben je begripvol over de situatie, bijvoorbeeld bij een klacht?
  • Kun je objectief blijven?
  • Zorg je ervoor dat de lezer van jouw tekst een positief gevoel overhoudt.
Dit zijn belangrijke aspecten, zeker als je een goede relatie wilt behouden met bijvoorbeeld je klanten en de gebruikers van een product.

Slide 32 - Slide

Zelf aan de slag!
Boek: Vaardigheden en Tools Business Services Business services (Deel A)
  • Hoofdstuk 6 opdracht 1 t/m 4. 

Daarna pauze. 

Slide 33 - Slide

Pauze
pauze
15 minuten
timer
15:00

Slide 34 - Slide

Aspecten van een boodschap

Elke boodschap heeft vier aspecten. 
  • Zakelijk aspect
  • Expressief aspect
  • Relationeel aspect
  • Appellerend aspect

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Aspecten in een boodschap
 verwerken

Je verwerkt elk aspect in je boodschap. Om je daarbij te helpen is er het overzicht
 ‘Aspecten in de boodschap’, met daarin: wat het aspect inhoudt, 
wat je moet doen, hoe je dat doet en wat het effect is.


Slide 37 - Slide

Aspecten in een boodschap
 verwerken

Slide 38 - Slide

Propositie & 
boodschap overbrengen
In een tekst staat altijd een propositie centraal. Dat is het thema of doel van 
de tekst. De uitwerking van de propositie vormt de totale boodschap.


Slide 39 - Slide

ISK
Piramide

Trechter
De vijf W’s

AIDA
de structuur van Inleiding – Kern – Slot. In een zakelijke e-mail of brief werkt deze structuur het beste. Daarom heb je in ieder geval drie alinea’s in je zakelijke e-mail of brief.
Wie: wie is de zender?
Wat: wat is de gebeurtenis, wat is het nieuws?
Waar: waar speelt de gebeurtenis of het nieuws zich af?
Waarom: waarom gebeurt dit, is het een probleem?
Wanneer: wanneer gebeurt het?
 het belangrijkste feit eerst en dan doorschrijven tot je bij het minst belangrijke bent uitgekomen. Als de lezer dan na de eerste paar zinnen afhaakt, heeft hij tenminste het belangrijkste gelezen.
Je neemt de lezer mee, zodat hij steeds meer overtuigd raakt van het belang van het verhaal. Je bouwt op naar een ‘big bang’, waarvoor je eerst alle feiten en informatie aanbiedt.
De kop en de eerste zinnen (ook wel lead genoemd) moeten direct de aandacht trekken van de lezer. Direct na de aandachttrekkende lead moet het interessant worden voor de lezer 

Slide 40 - Drag question

Indelen van een tekst

Titel
Inleiding
Kerntekst
Activerende afsluiting

Slide 41 - Slide

Tips voor een goede titel
  • Gebruik een actieve persoonsvorm.
  • Gebruik geen lidwoorden.
  • Zorg dat het de lezer aanzet tot lezen van - in elk geval de inleiding van - de tekst (doorleesstimulus).

Slide 42 - Slide

Inleiding

De inleiding van een tekst is de eerste alinea. 
Die is heel belangrijk. Op basis daarvan besluit 
de lezer of hij verder wil lezen. 

Slide 43 - Slide

Kern 
De kerntekst bouw je op in overzichtelijke stukken tekst. 
Je schrijft hierin waar het feitelijk om gaat. 

  • Tussenkopjes structureren de tekst. Ze hebben twee functies:
        snel voor de lezer de opbouw van de tekst aangeven &  aanzetten tot doorlezen.
  • Alinea’s: Enkele zinnen die bij elkaar horen omdat ze over hetzelfde onderwerp gaan.
  • Kernzin: De kernzin van een alinea is de zin waar het om draait. Vaak de eerste zin. 


Slide 44 - Slide

(Activerende) afsluiting
In teksten waarin je een oproep doet aan de lezer, 
gebruik je de afsluiting vaak om daar nog eens 
aandacht voor te vragen. 

Slide 45 - Slide

Zelf aan de slag!
Boek: Vaardigheden en Tools Business Services Business services (Deel A)
  • Hoofdstuk 6 opdracht 5 t/m 9.
  • Beroepsvaardigheden hoofdstuk 6 opdracht 10 t/m 38.
  • Beroepspraktijk hoofdstuk 6 keuze uit opdracht 39 t/m 40 (1 van de opdrachten kiezen).
  • Afsluiting hoofdstuk 6 opdracht 44 t/m 46.
  • Test je Kennis 

Slide 46 - Slide

Einde les
Wat hebben we geleerd vandaag?

Slide 47 - Slide

Bedankt voor jullie inzet en tot de volgende keer👋

Slide 48 - Slide

📋 Vandaag (les 2)
  • Terugblik op de vorige les (hoofdstuk 6)
  • Verder maken opdrachten hoofdstuk 6
  • Theorie hoofdstuk 7 (schrijfproducten) 
  • Opdrachten hoofdstuk 7

Slide 49 - Slide

‘Uw identiteitsbewijs verloopt 20 januari. U kunt nu al een nieuwe aanvragen bij de balie van de gemeente.’
A
Informatiedoel
B
Emotiedoel
C
Overtuigingsdoel
D
Actiedoel

Slide 50 - Quiz

Een van de schrijfmodellen is IKS. Waar staan de letters IKS voor?
A
Informatie, kennis, special interest
B
Introductie , kern , sluiting
C
Informatie, klant , spel
D
Inleiding, kern, slot

Slide 51 - Quiz

Waarvoor staat de afkorting AIDA in het AIDA model
A
Awareness, interest, desire, action
B
Awareness, intelligence, desire, action
C
Awareness, intelligence, dedication, appreciation
D
Appreciation, intelligence, desire, awareness

Slide 52 - Quiz

‘Wij verzoeken u het verschuldigde bedrag binnen 5 werkdagen over te maken op onze rekening: NL44 RABO 0123 4567 89, onder vermelding van uw klantnummer en het factuurnummer.’
A
Informatiedoel
B
Emotiedoel
C
Overtuigingsdoel
D
Actiedoel

Slide 53 - Quiz

‘Natuurlijk kunt u bij ons terecht voor de inning van uw facturen. Onze aanpak en service zijn bovengemiddeld. Wij nemen al uw administratieve zorgen uit handen. Zodat u kunt doen waar u goed in bent en dat is ondernemen.’
A
Informatiedoel
B
Emotiedoel
C
Overtuigingsdoel
D
Actiedoel

Slide 54 - Quiz

‘Wij missen de betaling van factuurnummer U21-3581. Kunt u kunnen kijken of het bedrag inmiddels is betaald? Misschien hebben we iets over het hoofd gezien. Dan corrigeren wij dat graag.’
A
Informatiedoel
B
Emotiedoel
C
Overtuigingsdoel
D
Actiedoel

Slide 55 - Quiz

Soorten communicatie
Interne communicatie verloopt tussen medewerkers. 
Het management van een organisatie communiceert met haar medewerkers.
  • Horizontale communicatie is communicatie tussen medewerkers op hetzelfde niveau. 
  • Verticale communicatie is communicatie tussen medewerkers op verschillende niveaus.
       -Top-downcommunicatie 
       -Bottom-upcommunicatie
       -Parallelle communicatie

Met externe communicatie communiceert een organisatie met de buitenwereld. 
                                                            Dit kunnen verschillende groepen zijn.



Slide 56 - Slide

4 soorten interne informatie

taakinformatie
beleidsinformatie
beheerinformatie 
sociale informatie 

Slide 57 - Slide

Taakinformatie
Beleidsinformatie
Beheerinformatie
Sociale informatie
Door ........informatie worden alle activiteiten die jij moet doen, op het juiste moment uitgevoerd. Denk aan een werkinstructie of een planning van werkzaamheden.
In ..........informatie staat hoe zaken in organisaties zijn geregeld en hoe er gedacht wordt over de toekomst van de organisatie. Bijvoorbeeld: Wat zijn onze doelen? Hoe spelen de afdelingen daarin een rol?  Vaak stelt het management de beleidsinformatie vast, terwijl medewerkers daar best wel vaker over mee willen praten.
Tot slot is daar de ...........informatie, ook wel human resources-informatie genoemd. Dan gaat het over informatie die rechtstreeks bestemd is voor het personeel. Het gaat dan over personeelszaken, scholing, arbeidsvoorwaarden of het personeelsblad.
In de ...............informatie worden alle activiteiten van de organisaties gevolgd en vooral de resultaten. Bijvoorbeeld: wat hebben we deze maand verkocht? Hoeveel bezoekers trok onze website? Hoeveel geld hebben we deze maand verdiend?

Slide 58 - Drag question

Binnen de zakelijke dienstverlening zijn er veel schrijfproducten.
In de ene functie wordt meer geschreven dan in de andere.
Schrijfproducten kunnen informatief en feitelijk zijn.
Maar ze kunnen ook aanzetten tot actie, dan zijn ze overtuigend

Slide 59 - Slide

Zakelijke brief

Slide 60 - Slide

Zakelijke mail

Slide 61 - Slide

Verschillen

Slide 62 - Slide

Zelf aan de slag!
Boek: Vaardigheden en Tools Business Services Business services (Deel A)
  • Hoofdstuk 7 opdracht 1 t/m 9
  • Test je kennis hoofdstuk 7
  • Beroepsvaardigheden hoofdstuk 7 opdracht 10 t/m 32
  • Beroepspraktijk hoofdstuk 7 keuze uit opdracht 33 t/m 36 (1 van de opdrachten kiezen)
  • Afsluiting hoofdstuk 7 opdracht 37 t/m 39

Slide 63 - Slide

Pauze
pauze
15 minuten
timer
15:00

Slide 64 - Slide

Oefening
Maak groepen van 3 (of 4) studenten
Schrijf straks zoveel mogelijk afkortingen op (ook volledig uitgeschreven). 
De groep met het meeste aantal verschillende afkortingen is de winnaar!

Regels:
-geen mobiel/laptop of andere zoekmachine.
-niet afkijken bij een ander groepje.
-Alleen pen en papier liggen op tafel. 

Slide 65 - Slide

Notitie
In zakelijke organisaties wordt veel
gebruikgemaakt van de notitie 
en het memo. Een notitie is een
manier om een lezer snel 
en efficiënt op de hoogte
te brengen van bepaalde informatie.

Slide 66 - Slide

Rapport
en rapport is een schriftelijk verslag. Als je een rapport schrijft, 
verwerk je gegevens tot een overzichtelijk schrijfproduct. 
Je sluit iets af wat je hebt gedaan. Je hebt iets uitgezocht, 
een casestudie uitgevoerd of ergens onderzoek naar gedaan.

Slide 67 - Slide

            Rapport

Slide 68 - Slide

Mogelijke rapport structuren

Slide 69 - Slide

Samenvatting rapport
Welke is juist? En welke is niet juist? En waarom?

Slide 70 - Slide







-In het eerste geval weet de lezer wat de inhoud van het rapport is. 
-In het tweede geval moet hij daarnaar raden.
 Let op: in een samenvatting komt in een notendop, van A tot Z, wat er in het rapport staat.


Slide 71 - Slide

Nieuwsbedrijf 
Kop van een nieuwsbericht
Chapeau: dit is een kop boven een kop.
Hoofdkop: geeft exact het nieuws weer.
Onderkop: deze licht de hoofdkop nog eens toe.

Slide 72 - Slide

Folder
Een folder is een schrijfproduct
 dat door een groot aantal 
organisaties wordt ingezet. 
Sommige worden huis aan huis 
bezorgd, andere worden aan de 
balie of op straat uitgedeeld. 
Dan heten ze vaak een leaflet. 
Een folder is bedoeld om te 
informeren of te overtuigen. 

Slide 73 - Slide

Brochure 
  • Het doel van een brochure is om de lezer te informeren. 
  • Een brochure heeft de functie van bewaren, nalezen en herlezen. 
  • In een brochure kun je een relatief grote hoeveelheid informatie kwijt 
  • Je kunt een onderwerp wat dieper en specifieker behandelen dan in een folder.

Vorm van een brochure
Een brochure bestaat uit een aantal gevouwen vellen papier, gevouwen en bijeengehouden in de rug met een nietje of touwtje. Het aantal pagina’s is een veelvoud van vier.

Slide 74 - Slide

Zelf aan de slag!
Boek: Vaardigheden en Tools Business Services Business services (Deel A)
  • Hoofdstuk 7 opdracht 1 t/m 9
  • Test je kennis hoofdstuk 7
  • Beroepsvaardigheden hoofdstuk 7 opdracht 10 t/m 32
  • Beroepspraktijk hoofdstuk 7 keuze uit opdracht 33 t/m 36 (1 van de opdrachten kiezen)
  • Afsluiting hoofdstuk 7 opdracht 37 t/m 39
  • Deelopdracht 1.2 & 1.3

Slide 75 - Slide

Pauze
pauze
15 minuten
timer
15:00

Slide 76 - Slide

Einde les
Wat hebben we geleerd vandaag?

Slide 77 - Slide

📋 Vandaag
  • Verder maken opdrachten hoofdstuk 7.
  • Deelopdrachten 1.2 & 1.3.
  • Inleveren volledige deelopdracht 1.

Slide 78 - Slide

Deelopdracht 1
1.1 Organogram (vorige week)
1.2 Diensten van PFdu
1.3 Werkzaamheden communicatiemedewerker

Inleveren als volledig verslag (voorblad, inhoudsopgave, inleiding, 
paginanummering & spellingscontrole). Anders wordt het document niet nagekeken.

Inleveren It's Learning (als 2-tal).

Slide 79 - Slide

Deelopdracht 1.2
De uiteindelijke beschrijving moet een beknopte, maar informatieve en 
overtuigende weergave zijn van de diensten van PFdu, ontworpen om 
potentiële klanten aan te spreken en vertrouwen op te bouwen.

  • Tijdelijk personeel
  • Werving & selectie
  • Payrolling 

Tip: Raadpleeg websites van uitzendbureaus 

Slide 80 - Slide

Deelopdracht 1.3
Het uiteindelijke verslag moet een aantrekkelijke en duidelijke beschrijving 
zijn van de functie van communicatiemedewerker, ontworpen om intern en 
extern te kunnen publiceren. 

Tip: Raadpleeg websites van uitzendbureaus 

Slide 81 - Slide

Zelf aan de slag!

DEELOPDRACHT 1.2 & 1.3

Boek: Vaardigheden en Tools Business Services Business services (Deel A)
  • Hoofdstuk 7 opdracht 1 t/m 9
  • Test je kennis hoofdstuk 7
  • Beroepsvaardigheden hoofdstuk 7 opdracht 10 t/m 32
  • Beroepspraktijk hoofdstuk 7 keuze uit opdracht 33 t/m 36 (1 van de opdrachten kiezen)
  • Afsluiting hoofdstuk 7 opdracht 37 t/m 39

Slide 82 - Slide

Pauze
pauze
15 minuten
timer
15:00

Slide 83 - Slide

Einde les 
Wat hebben we vandaag geleerd?
Hoe ver zijn we met alle (deel)opdrachten?

Slide 84 - Slide

Bedankt voor jullie inzet en tot de volgende keer👋

Slide 85 - Slide

Zakelijke brief

Slide 86 - Slide